ECLI:NL:HR:1998:AA2490
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- A. van der Putt-Lauwers
- J. van Brunschot
- C. Meij
- M. van Vliet
- Rechtspraak.nl
Cassatie over desinvesteringsbetalingen in de inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die op 12 juli 1996 een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1985 heeft bevestigd. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen van nihil, met desinvesteringsbetalingen van f 144.972,--. Na bezwaar werd de aanslag verminderd tot f 144.251,--, maar het Hof bevestigde deze uitspraak. X heeft hiertegen cassatie ingesteld, waarbij mr. R. Moszkowicz als advocaat optrad.
De Hoge Raad beoordeelt de klachten van de belanghebbende en oordeelt dat het heffen van desinvesteringsbetalingen niet kan worden aangemerkt als het vaststellen van burgerlijke rechten of verplichtingen in de zin van artikel 6, lid 1, EVRM. Dit oordeel van het Hof wordt als juist beschouwd. De verplichting tot desinvesteringsbetalingen is zo verweven met de belastingheffing dat deze voor de toepassing van artikel 6 EVRM op één lijn kan worden gesteld. De Hoge Raad concludeert dat de klachten in dit opzicht falen.
Daarnaast oordeelt de Hoge Raad dat de overige klachten ook niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie is nadere motivering niet nodig, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van X, en dit arrest is op 15 april 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen en de overige raadsheren, en in het openbaar uitgesproken.