ECLI:NL:HR:1998:AA2470

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 maart 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
33199
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • Bellaart
  • Van der Putt-Lauwers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem inzake inkomstenbelasting 1991

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 18 februari 1997. De zaak betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1991, waarbij een belastbaar inkomen van f 485.713,-- is vastgesteld. De Inspecteur handhaafde de aanslag na bezwaar, waarop belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, wat leidde tot het cassatieberoep.

In het cassatiegeding heeft de Hoge Raad beoordeeld of het Hof terecht heeft geoordeeld dat de Inspecteur belanghebbende en zijn gemachtigde niet in de bezwaarfase heeft gehoord. De Hoge Raad oordeelt dat, hoewel deze hoorplicht is geschonden, er geen reden is om de uitspraak van het Hof te vernietigen, omdat niet is gebleken dat belanghebbende hierdoor is benadeeld. De Hoge Raad stelt vast dat een schending van de hoorplicht niet kan leiden tot terugverwijzing naar de Inspecteur, aangezien het Hof niet bevoegd is tot zodanige terugverwijzing.

Daarnaast oordeelt de Hoge Raad dat het middel voor het overige ook niet tot cassatie kan leiden, omdat het geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtszekerheid. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten, en verwerpt uiteindelijk het beroep. Dit arrest is op 25 maart 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart en Van der Putt-Lauwers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 18 februari 1997 betreffende de aan hem voor het jaar 1991 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opge legd naar een belastbaar inkomen van f 485.713,--, waarvan f 412.843,-- belast naar een tarief van 45 percent, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep geko men bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoog schrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van het middel van cassatie CONVGEGEVENS 3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur belanghebbende en zijn gemachtigde ten onrechte in de bezwaarfase niet heeft gehoord, maar eerst nadat reeds een (pro forma) beroepschrift was ingediend, doch dat aan deze schending van een vormvoorschrift kan worden voorbijgegaan, nu niet is gebleken dat belanghebbende daardoor is benadeeld. In zoverre het middel tegen dit oordeel opkomt, kan het niet tot cassatie leiden. Immers, schending van de in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde hoorplicht kan in geen geval ertoe leiden dat de zaak, na vernietiging van de uitspraak van de inspecteur, naar de inspecteur wordt terugverwezen ten einde deze in staat te stellen de belanghebbende alsnog te ho-ren, aangezien een gerechtshof niet de bevoegdheid tot zodanige terugverwijzing heeft. 's Hofs beslissing op dit punt is derhalve - wat er zij van de daartoe gebezigde gronden - juist.
3.2. Het middel kan voor het overige evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gelet op artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtszekerheid.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een ver oordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 25 maart 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart en Van der Putt-Lauwers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.