gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 23 januari 1997 betreffende de hem voor het jaar 1994 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 64.007,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof, beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende, beroepsmilitair, woonde en werkte tot 1 december 1994 in Q. Met ingang van genoemde datum is hij overgeplaatst naar R. Deze overplaatsing noopte hem tot een verhuizing omdat hij reizend per openbaar vervoer vanuit Q niet op tijd op zijn werk in R kon zijn. Hij is in december 1994 naar Z verhuisd. 3.2. Het Hof heeft de vraag of de f 8.720,-- bedragende kosten van de verhuizing van belanghebbende kunnen worden aangemerkt als aftrekbare kosten in de zin van artikel 35, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) ontkennend beantwoord op grond van zijn oordeel dat de verhuiskosten op belanghebbende zijn komen te drukken doordat de keuze van Z als nieuwe woonplaats voornamelijk door persoonlijke motieven is ingegeven, nu niet aannemelijk is dat belanghebbende geen passende behuizing binnen een straal van 25 km van zijn werkplek in R had kunnen vinden en belanghebbende bij verhuizing naar zo een binnen 25 km van zijn werkplek gelegen behuizing recht zou hebben gehad op vergoeding van de verhuiskosten. 3.3. Deze motivering komt erop neer dat de kosten niet aftrekbaar zijn omdat weliswaar belanghebbende door de overplaatsing tot verhuizing werd genoopt, maar dat de daardoor opgeroepen kosten voor zijn rekening zijn gebleven en dus op hem zijn komen te drukken doordat hij op grond van persoonlijke motieven heeft gekozen voor een woonplaats die niet tot vergoeding van de verhuiskosten door de werkgever kon leiden. Deze redengeving berust echter op een onjuiste rechtsopvatting. Indien een overplaatsing tot verhuizing noopt, behoeft de betrokken belastingplichtige zich bij de keuze van zijn nieuwe woonplaats niet, op straffe van niet-aftrekbaarheid van de verhuiskosten, te richten naar de bij zijn werkgever geldende verhuiskostenregeling. De klachten zijn in zoverre gegrond en behoeven voor het overige geen behandeling. De uitspraak kan niet in stand blijven. 3.4. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De Inspecteur heeft immers voor het Hof de stelling van belanghebbende niet bestreden dat belanghebbende reizend per openbaar vervoer vanuit Z op tijd op zijn werk in R kan zijn. Dit laat, in aanmerking genomen dat de overplaatsing belanghebbende tot verhuizing noopte omdat hij anders zijn werk in R niet tijdig met openbaar vervoer kon bereiken, geen andere gevolgtrekking toe dan dat de verhuizing heeft plaatsgevonden in het belang van een behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking. De met de verhuizing gemoeide kosten, waarvan tussen partijen kennelijk niet in geschil is dat deze f 8.720,-- bedragen, zijn derhalve aan te merken als aftrekbare kosten in de zin van artikel 35, lid 1, van de Wet.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad: - vernietigt de uitspraak van het Hof alsmede de uitspraak van de Inspecteur; - vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 55.287,--; - gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 300,--, alsmede het bij het Hof gestorte griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof van f 75,--, derhalve in totaal f 375,--.
Dit arrest is op 25 maart 1998 vastgesteld door de raadsheer Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren Fleers, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Barendse, en op die datum in het openbaar uitgesproken.