gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 6 maart 1997 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1993 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 63.259,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 62.599,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie.
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende heeft op 15 maart 1993 in Q een woning gekocht, plaatselijk bekend als a-straat 1, voor een koopsom van f 215.000,--, welke woning voor hem sedertdien een eigen woning is in de zin van artikel 42a, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Per 1 januari 1992 was de waarde in het economische verkeer van deze woning f 180.000,--. Belanghebbende is bij zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverze keringen 1993 ter bepaling van het huurwaardeforfait (over negen maanden) uitgegaan van een waarde van de woning in bewoonde staat van 60% van f 180.000,-- is f 108.000,--. De Inspecteur heeft ter bepaling van het huurwaardeforfait aan de woning in bewoonde staat een waarde toegekend van 60% van f 215.000,-- is f 129.000,-- en heeft op grond hiervan het onzuivere inkomen verhoogd met (3/4 x (f 3.480,-- -/- f 2.610,--) = afgerond) f 653,--. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is dat de waarde op 1 april 1993, welke datum partijen als waardebepalende datum hebben aangehouden, hoger was dan f 198.000,--. Het Hof heeft aan zijn oordeel ten grondslag gelegd: dat belanghebbende heeft gesteld dat de waarde van de woning tussen 1 januari 1992 en 1 april 1993 met 10% is gestegen en derhalve op 1 april 1993 f 198.000,-- bedroeg; dat de Inspecteur voor zijn andersluidende oordeel een beroep heeft gedaan op de koopsom van f 215.000; dat, hoewel aan de Inspecteur kan worden toegegeven dat in deze koopsom een indicatie ligt voor de waarde, deze koopsom te dezen niet beslissend is; en dat de Inspecteur noch door overlegging van een taxatierapport noch op andere wijze een hogere waarde dan f 198.000,-- aannemelijk heeft gemaakt. Hiertegen richt zich het middel. 3.3. In een geval als het onderhavige, waarin een belastingplichtige een woning kort vóór de peildatum heeft gekocht, moet ervan worden uitgegaan dat de waarde van die woning in het economische verkeer niet lager is dan de door de belastingplichtige betaalde koopsom, dit tenzij deze feiten of omstandigheden stelt en aannemelijk maakt waaruit volgt dat die koopsom niet de waarde in het economische verkeer weergaf. Uit de uitspraak van het Hof en de stukken van het geding blijkt niet dat belanghebbende zodanige feiten of omstandigheden heeft aangevoerd. De enkele - niet nader onderbouwde - stelling dat de waarde van de woning tussen 1 januari 1992 en 1 april 1993 met 10% is gestegen, is daartoe onvoldoende. 3.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat het middel gegrond is en dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven. Verwijzing moet volgen. Bij het verwijzingshof zullen de door het Hof niet behandelde vragen, genoemd onder 3.2 van zijn uitspraak, aan de orde moeten komen.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad: - vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, - verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest, en - bepaalt dat door de Griffier van de Hoge Raad aan de Staatssecretaris van Financiën wordt terugbetaald het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag van f 150,--.
Dit arrest is op 11 maart 1998 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Fleers, Pos en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud en op die datum in het openbaar uitgesproken. Bij ontstentenis van de voorzitter wordt dit arrest ondertekend door de raadsheer Zuurmond.