ECLI:NL:HR:1998:AA2447
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Stoffer
- J. Zuurmond
- P. Pos
- A. Beukenhorst
- M. Monné
- Rechtspraak.nl
Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot vruchtgebruik en afschrijving bedrijfsgebouw
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, die op 28 oktober 1996 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1991 heeft bevestigd. De aanslag was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van f 51.965,--. Na bezwaar tegen de aanslag, handhaafde de Inspecteur deze, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, wat leidde tot het cassatieberoep.
In cassatie heeft belanghebbende twee middelen van cassatie voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een vertoogschrift ingediend. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat belanghebbende, zijn echtgenote en hun zoon elk 33 1/3 procent van de aandelen in A B.V. bezitten, waarbij belanghebbende de enige bestuurder is. De BV had op 27 september 1985 een zakelijk recht van vruchtgebruik op een perceel bouwgrond verkregen, en belanghebbende had de eigendom van het perceel verworven, belast met het recht van vruchtgebruik.
De kern van het geschil was of belanghebbende bij de bepaling van zijn inkomen een bedrag in mindering kon brengen voor afschrijving op het bedrijfsgebouw dat op het perceel was geplaatst. Het Hof oordeelde dat het bedrijfsgebouw in beginsel een bron van inkomen vormde, maar dat er een vermoeden bestond dat dit voor belanghebbende in 1991 niet daadwerkelijk het geval was. Dit oordeel was gebaseerd op de omstandigheden die in de uitspraak van het Hof waren vermeld.
Belanghebbende kon volgens het Hof niet aannemelijk maken dat hij in de toekomst inkomsten uit het gebouw zou genieten, wat leidde tot de conclusie dat het Hof de stelling van belanghebbende over de afweging van zijn belangen bij beëindiging van het vruchtgebruik niet aannemelijk achtte. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van cassatie faalden en dat de bewijslast correct was verdeeld. De Hoge Raad verwerpt het beroep en acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.