ECLI:NL:HR:1998:AA2443

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 februari 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
32964
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • Bellaart
  • Van Brunschot
  • Meij
  • Van Vliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen van belanghebbende X

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 november 1996, betreffende de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1991. De aanslag was gebaseerd op een belastbaar inkomen van f 863.434,--. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop belanghebbende cassatie instelde.

In cassatie werd het middel van belanghebbende beoordeeld. Het Hof had vastgesteld dat belanghebbende, als directeur en enig aandeelhouder van X Beheer B.V., niet de intentie had om een geldlening van f 923.889,-- terug te betalen aan de vennootschap. Dit vermoeden werd door het Hof gewettigd op basis van de feiten en omstandigheden die in de uitspraak waren beschreven. Het Hof oordeelde dat er slechts in schijn een geldlening was overeengekomen, en dat het bedrag als een uitdeling van winst moest worden aangemerkt, wat leidde tot een verhoging van het belastbare inkomen van belanghebbende.

De Hoge Raad oordeelde dat de oordelen van het Hof feitelijk van aard waren en niet onbegrijpelijk, waardoor het cassatieberoep tevergeefs werd voorgesteld. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk werd het beroep in cassatie verworpen, en het arrest werd op 11 februari 1998 vastgesteld door de vice-president en de raadsheren, en in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 november 1996 betreffende de hem voor het jaar 1991 opge legde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 863.434,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van het middel van cassatie 3.1. Het Hof heeft op grond van de in onderdeel 5.1 van zijn uitspraak onder de punten a tot en met k beschreven feiten en omstandigheden, mede in hun onderling verband bezien, het vermoeden gewettigd geacht dat belanghebbende, directeur en enig aandeelhouder van X Beheer B.V., ten tijde van het opnemen bij die vennootschap van het bedrag van f 923.889,-- in de loop van het onderhavige jaar (1991) niet de intentie had deze gelden aan X Beheer B.V. terug te betalen en dat deze B.V. zich niet om die terugbetaling heeft bekommerd, hoewel ernstig moest worden gevreesd dat belanghebbende tot een zodanige terugbetaling niet in staat zou zijn, welk vermoeden belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet heeft weerlegd. 3.2. Deze oordelen houden kennelijk in dat slechts in schijn een geldlening is overeengekomen. 3.3. Vermelde oordelen kunnen, als van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk, in cassatie niet met vrucht worden bestreden, zodat het middel, dat zich met motiveringsklachten keert tegen vorenbedoelde oordelen, tevergeefs wordt voorgesteld. 3.4. Uitgaande van zijn hiervóór vermelde oordelen, heeft het Hof terecht geoordeeld dat het bedrag van 3.5. f 923.889,-- als een uitdeling van winst tot het belastbare inkomen van belanghebbende van het onderhavige jaar dient te worden gerekend.
3.6. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 11 februari 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart, Van Brunschot, Meij en Van Vliet, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.