ECLI:NL:HR:1998:AA2430

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
33262
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • A. Bellaart
  • J. van Brunschot
  • M. Meij
  • A. van Vliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over inkomstenbelasting en criminele organisatie

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, die op 21 maart 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1991 heeft bevestigd. De aanslag was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van f 255.413,--. Na bezwaar van belanghebbende handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, wat leidde tot het cassatieberoep van belanghebbende.

In cassatie werd vastgesteld dat belanghebbende in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor 1991 geen andere inkomsten had vermeld dan die uit een A.A.W.-uitkering. Echter, op 11 april 1995 was hij door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in soft-drugs. De Inspecteur concludeerde op basis van dit strafrechtelijk onderzoek dat belanghebbende in 1991 ten minste f 225.000,-- aan inkomsten uit de drugshandel had verzwegen.

Het Hof oordeelde dat belanghebbende zijn belastbare inkomen opzettelijk te laag had aangegeven, wat leidde tot de afwijzing van zijn beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur. De Hoge Raad oordeelde echter dat het Hof onterecht had aangenomen dat belanghebbende oprichter en bestuurder van de criminele organisatie was, aangezien hij daarvan was vrijgesproken. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. Tevens werd bepaald dat de Staatssecretaris van Financiën het griffierecht aan belanghebbende moest vergoeden.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 21 maart 1997 betreffende de hem voor het jaar 1991 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 255.413,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie.
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3.1. 3. Beoordeling van de klachten 3.2. 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: 3.3. Belanghebbende heeft in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het onderhavige jaar (1991) geen andere inkomsten vermeld dan inkomsten uit een A.A.W.-uitkering. 3.4. Op 11 april 1995 is hij door de strafkamer van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch veroordeeld ter zake van - kort gezegd - het in de periode van 1 juni 1991 tot en met 23 november 1992 deelnemen aan een criminele organisatie, welke organisatie zich bezighield met: (1) in- en uitvoer van soft-drugs; (2) het opzettelijk vervoeren en/of aanwezig hebben van hoeveelheden soft-drugs groter dan 30 gram. Evenbedoelde strafkamer heeft, anders dan de rechtbank in eerste aanleg, niet wettig en overtuigend bewezen geacht dat belanghebbende oprichter en/of bestuurder van deze organisatie was. De strafkamer van de Hoge Raad heeft voormeld arrest van 11 april 1995 bevestigd bij arrest van 1 juli 1996. 3.5. Naar aanleiding van de bevindingen van het strafrechtelijk onderzoek tegen bedoelde criminele organisatie, heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende in 1991 ten minste een bedrag van 3.6. f 225.000,-- heeft verzwegen aan inkomsten uit de handel in verdovende middelen.
3.7. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende, nu hij zijn belastbare inkomen voor 1991 opzettelijk tot een - gezien de hoogte van het bedrag aan verzwegen inkomsten, zowel op zichzelf bezien als in verhouding tot het aangegeven inkomen - zeer aanzienlijk bedrag te laag heeft aangegeven, niet de vereiste aangifte voor de inkomstenbelasting heeft gedaan, zodat ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Inspecteur moet worden afgewezen, tenzij blijkt dat en in hoeverre die uitspraak onjuist is.
3.8. 3.3. Aan dit oordeel heeft het Hof ten grondslag gelegd: dat uit de gedingstukken blijkt dat belanghebbende zich intensief heeft bemoeid met de omvangrijke en buitengewoon lucratieve handel in verdovende middelen; dat het Hof het in hoge mate onwaarschijnlijk acht dat belanghebbende bereid is geweest om zoveel risicovolle arbeid te steken in deze handel zonder daarbij voor zichzelf een forse beloning te reserveren; dat het door de Inspecteur berekende bedrag een redelijke schatting is, aangezien voor een transport binnen Nederland per keer f 25.000,-- is betaald; dat aangenomen mag worden dat belanghebbende die aanmerkelijk hoger in de organisatie moet worden geplaatst - het Hof neemt op grond van de, hiervóór in 3.1 vermelde, beslissing van het Hof te 's- Hertogenbosch als vaststaand aan dat belanghebbende oprichter en bestuurder was van de criminele organisatie - in 1991 ten minste het door de Inspecteur in aanmerking genomen bedrag als inkomsten uit de handel in verdovende middelen heeft genoten.
3.9. 3.4. In zoverre de klachten zich keren tegen het 3.10. - hiervóór in 3.3 - laatstvermelde oordeel van het Hof, zijn zij gegrond, aangezien dit oordeel onbegrijpelijk is. Immers, blijkens het tot de stukken van het geding behorende afschrift van het door de strafkamer van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch op 11 april 1995 gewezen arrest, heeft die strafkamer, anders dan waarvan het Hof is uitgegaan, belanghebbende vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid "het zijn van oprichter en bestuurder" van de criminele organisatie.
3.11. 3.5. De klachten kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.12. 3.6. Uit hiervóór in 3.4 overwogene volgt dat 3.13. 's Hofs uitspraak niet in stand kan blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de uitspraak van het Hof; verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest; gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 75,--.
Dit arrest is op 22 april 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart, Van Brunschot, Meij en Van Vliet, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.