gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 31 oktober 1996 betreffende de haar voor het jaar 1993 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 60.606,--. Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof, beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende is invalide en aangewezen op het gebruik van een elektrische rolstoel. Op medisch voorschrift is in 1991 bij de woning van belanghebbende een rolstoelberging gebouwd. Belanghebbende gebruikte deze berging voor het stallen van haar rolstoel en het opladen van de daarbij behorende accu's. In verband met een renovatie is de berging afgebroken en in 1993 op kosten van belanghebbende herbouwd. Belanghebbende heeft contributies betaald aan de Vereniging A (hierna: A) en C (een bond van gehandicapten en arbeidsongeschikten). Belanghebbende heeft deze kosten en contributies als buitengewone lasten op haar inkomen in mindering gebracht. De Inspecteur heeft die aftrek geweigerd. Het Hof heeft de Inspecteur in het gelijk gesteld. 3.2. Volgens de eerste klacht heeft het Hof bij zijn oordeel dat de rolstoelberging niet is aan te merken als een hulpmiddel in de zin van artikel 46, lid 3, letter a, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) uit het oog verloren dat deze berging een eenvoudige woningaanpassing is als bedoeld in de Resolutie van 21 oktober 1993, nr. DB 93/4220M, BNB 1994/61. In tegenstelling tot hetgeen belanghebbende kennelijk veronderstelt, heeft de Staatssecretaris van Financiën in deze Resolutie evenwel geen afstand gedaan van het in de jurisprudentie voor de buitengewone- lastenaftrek van hulpmiddelen ontwikkelde vereiste dat een voorziening ertoe dient te strekken de zieke of invalide in staat te stellen tot het vervullen van een normale lichaamsfunctie, waartoe hij anders niet in staat zou zijn. Het oordeel van het Hof dat de rolstoelberging niet voldoet aan dit vereiste, wordt in cassatie niet bestreden. Bij dat uitgangspunt is 's Hofs oordeel dat geen sprake is van een hulpmiddel in deze zin, juist en faalt de klacht. 3.3. De overige klachten betreffen de vraag of de door belanghebbende in het onderhavige jaar betaalde contributies van f 50,-- en f 72,-- aan onderscheidenlijk A en C behoren tot de uitgaven ter zake van ziekte of invaliditeit in de zin van artikel 46, lid 3, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Belanghebbende heeft voor het Hof gesteld dat de activiteiten van deze organisaties zich richten op het begeleiden en adviseren van de leden van die organisaties bij fysieke, psycho-sociale en materiële problemen waarmee zij worden geconfronteerd, en dat in ieder geval wat A betreft die activiteiten in belangrijke mate bestaan uit het verstrekken van medische informatie onder toezicht van een aan die organisatie verbonden arts. Uit 's Hofs uitspraak blijkt niet dat de Inspecteur dit heeft bestreden, zodat in cassatie van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan. Deze activiteiten zijn evenwel niet aan te merken als aan de leden verleende genees- of heelkundige hulp. Aangezien artikel 46, lid 3, als uitgaven ter zake van ziekte of invaliditeit uitsluitend aanmerkt uitgaven voor genees-, heel-, en verloskundige hulp, met inbegrip van farmaceutische en andere hulpmiddelen en vervoer, kunnen de contributies voor deze organisaties derhalve niet tot die uitgaven worden gerekend. 3.4. De klachten kunnen derhalve niet tot cassatie leiden.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 22 april 1998 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Fleers, Pos en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken.