ECLI:NL:HR:1998:AA2415

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 februari 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
33019
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • Fleers
  • Pos
  • Beukenhorst
  • Monné
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslagen in het recht van successie en vruchtgebruik in nalatenschap

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbenden, X en Y, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 19 december 1996. De zaak betreft de aan hen opgelegde aanslagen in het recht van successie naar aanleiding van hun verkrijgingen uit de nalatenschap van A, die op 5 augustus 1993 is overleden. De aanslagen waren na bezwaar verminderd tot een bedrag van f. 25.591,-- per persoon. Belanghebbenden gingen in beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur, maar het Hof bevestigde deze uitspraak.

In cassatie hebben belanghebbenden hun bezwaren tegen de uitspraak van het Hof ingediend. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een vertoogschrift ingediend. Het Hof had geoordeeld dat de echtgenote van de erflater pas bij haar overlijden rente over de erfdelen van de kinderen verschuldigd is, en dat zij het vruchtgebruik van de erfdelen heeft. Dit oordeel is door de Hoge Raad bevestigd. De Hoge Raad oordeelt dat het feitelijk genot dat de echtgenote heeft van de rentedragende erfdelen moet worden aangemerkt als vruchtgebruik in de zin van de Successiewet 1956.

De Hoge Raad concludeert dat de aanslagen op de juiste wijze zijn opgelegd en dat het middel van belanghebbenden faalt. Tevens wordt opgemerkt dat bij de heffing ter zake van de nalatenschap van de echtgenote het vruchtgebruik buiten beschouwing moet blijven. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van belanghebbenden.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 19 december 1996 betreffende de aan hen opgelegde aanslagen in het recht van successie ter zake van hun verkrijgingen uit de nalatenschap van A, overleden op 5 augustus 1993.
1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbenden zijn ter zake van hun verkrijgingen uit voormelde nalatenschap aanslagen in het recht van successie opgelegd, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur zijn verminderd tot aanslagen naar een verkrijging van telkens f. 25.591,--. Belanghebbenden zijn van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie.
Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat nu de echtgenote van de erflater eerst bij haar overlijden rente over de erfdelen van de kinderen verschuldigd is, zij, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 11 juli 1989, nr. 25735, BNB 1989/260 het vruchtgebruik als bedoeld in artikel 18, lid 1, van de Successiewet 1956 (hierna: de Wet) van de erfdelen heeft. 3.2. Dit oordeel is juist. De omstandigheid dat de erflater aan zijn echtgenote tevens het vruchtgebruik van de overbedelingsvorderingen van de belanghebbenden heeft gelegateerd, doet daaraan niet af. Voor de onderhavige heffing van het successierecht is dat vruchtgebruik zonder betekenis, aangezien het - voorzover hier van belang - slechts op andere wijze bewerkstelligt wat reeds uit de ouderlijke boedelverdeling volgt, namelijk dat de echtgenote tijdens haar leven in feite de aan belanghebbenden krachtens het testament toekomende rente uit de overbedelingsvorderingen niet behoeft te betalen. Het legaat van vruchtgebruik heeft kennelijk - ook belanghebbenden gaan hiervan blijkens het beroepschrift in cassatie uit - niet de strekking aan belanghebbenden hun aanspraak op betaling van de in het testament voorziene, eerst bij het overlijden van de echtgenote opeisbare rente over de overbedelingsvorderingen te ontnemen. 3.3. Het feitelijk genot dat de echtgenote aldus gedurende haar leven van de rentedragende erfdelen van belanghebbenden heeft, moet worden aangemerkt als een vruchtgebruik in de zin van artikel 18, lid 1, van de Wet, zodat dit en de daarmee belaste verkrijgingen van belanghebbenden moeten worden gewaardeerd op de voet van artikel 21, leden 8 en 9, van die Wet. Het van een andere opvatting uitgaande middel faalt. 3.4. Bij het voorgaande verdient het opmerking dat te zijner tijd bij de heffing terzake van de nalatenschap van de echtgenote in aansluiting aan de heffing terzake van de nalatenschap van de erflater het vruchtgebruik eveneens buiten beschouwing moet blijven, zodat dan het saldo van de nalatenschap van de langstlevende zal kunnen worden verminderd met de krachtens het testament over de overbedelingsvorderingen verschuldigde rente.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 4 februari 1998 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Fleers, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Barendse, en op die datum in het openbaar uitgesproken. Bij ontstentenis van de voorzitter wordt dit arrest ondertekend door de raadsheer Fleers.