ECLI:NL:HR:1998:AA2406

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 januari 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
32700
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Zuurmond
  • P. Pos
  • M. Beukenhorst
  • H. Monné
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag loonbelasting en dienstbetrekking zeilinstructeurs

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, die betrekking heeft op een naheffingsaanslag loonbelasting. De naheffingsaanslag, opgelegd over het tijdvak van 1 januari 1986 tot en met 31 december 1989, bedraagt f. 136.735,-- aan enkelvoudige belasting. Na bezwaar tegen deze aanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop belanghebbende cassatie heeft ingesteld.

De Hoge Raad beoordeelt de middelen van belanghebbende. Het eerste middel richt zich tegen het oordeel van het Hof dat de zeilinstructeurs in dienstbetrekking zijn bij de zeilschool van belanghebbende. De Hoge Raad oordeelt dat het middel faalt, omdat het Hof zich wel degelijk heeft uitgelaten over de vraag of er sprake is van een arbeidsovereenkomst. Het tweede middel betreft de hoogte van de aanslag en stelt dat belanghebbende onvoldoende feiten heeft aangevoerd die tot een vermindering van de aanslag zouden leiden. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof belanghebbende niet in de gelegenheid heeft gesteld om de benodigde gegevens te verschaffen, wat in strijd is met het belastingprocesrecht.

De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. Tevens wordt de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie. Dit arrest is op 21 januari 1998 vastgesteld door de vice-president Stoffer en de raadsheren Zuurmond, Pos, Beukenhorst en Monné, en in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 20 september 1996 betreffende na te melden haar opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1986 tot en met 31 december 1989 een naheffingsaanslag loonbelasting opgelegd ten bedrage van f. 136.735,-- aan enkelvoudige belasting, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1. Het eerste middel richt zich tegen het oordeel van het Hof in 6.1.3 van zijn uitspraak dat de zeilinstructeurs, die bij de door belanghebbende geëxploiteerde zeilschool zeillessen geven, daar in dienstbetrekking zijn. Het middel faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag voorzover het betoogt dat het Hof zich niet heeft uitgelaten over de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst in de zin van het Burgerlijk Wetboek. Het - bevestigende - antwoord op die vraag ligt, mede gelet op het onder 6.1.1 overwogene, besloten in het bestreden oordeel van het Hof. 3.2. Het middel faalt ook voor het overige. Gelet op de onder 6.1.2 van zijn uitspraak vermelde feiten geeft het oordeel van het Hof niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en behoefde het geen verdere motivering. Voorzover het middel de vaststelling van die feiten bestrijdt, faalt het omdat die vaststelling berust op de aan het Hof voorbehouden uitleg van de standpunten van partijen en keuze en waardering van de bewijsmiddelen, welke uitleg, keuze en waardering in het licht van de stukken van het geding niet onbegrijpelijk zijn. Voorzover in de toelichting op het middel een beroep wordt gedaan op feiten waarvan uit de uitspraak van het Hof en de stukken van het geding niet blijkt dat zij ook voor het Hof zijn aangevoerd, kan daarop geen acht worden geslagen, omdat dat een onderzoek van feitelijke aard zou vergen, waarvoor in cassatie geen plaats is. 3.3. Het tweede middel bestrijdt het oordeel van het Hof in 6.3 van zijn uitspraak over de hoogte van de aanslag. Dat oordeel houdt in dat belanghebbende onvoldoende feiten heeft gesteld en waargemaakt die zouden leiden tot vermindering van de aanslag "nog daargelaten de afspraak tussen belanghebbende en de Inspecteur dat de heffingsgrondslag van de onderhavige aanslag geen geschilpunt in de procedure zou vormen". 3.4. De zojuist bedoelde afspraak luidde dat de partijen het geschil voor het Hof zouden beperken tot de vraag of bij de zeilinstructeurs sprake was van een dienstbetrekking - en belanghebbende dus inhoudingsplichtig was terzake van aan hen betaalde vergoedingen - en dat de hoogte van de aanslag in nader overleg zou worden bepaald indien en nadat het Hof die vraag bevestigend zou hebben beantwoord. De stukken van het geding laten echter geen andere gevolgtrekking toe dan dat partijen het erover eens waren dat de aanslag in dat geval op een lager bedrag zou worden bepaald dan in de onderhavige aanslag is gebeurd, zij het dat zij het niet eens waren over de wijze waarop de hoogte dan zou worden bepaald: volgens de Inspecteur hield de afspraak in dat de hoogte van de aanslag dan overeenkomstig de zogenaamde "regeling Boersma"(zie 2.5 uitspraak Hof) zou worden bepaald, volgens belanghebbende "naar redelijkheid". Blijkens de gedingstukken heeft belanghebbende voorts, in zoverre in afwijking van de afspraak, ten aanzien van de hoogte van de aanslag wel de stelling aan het Hof voorgelegd dat het bedrag van de aan de zeilinstructeurs betaalde vergoedingen moest worden verminderd met een bedrag wegens door de zeilinstructeurs gemaakte (en aan hen vergoede) kosten. In dat verband heeft zij, om aan te tonen tot welke bedragen in het algemeen kosten tegenover de vergoedingen staan, in haar beroepschrift bij het Hof aangeboden een inventarisatie van kostenoverzichten over 1985 over te leggen. 3.5. Het stelsel van het belastingprocesrecht brengt mee dat een belastingplichtige niet eerst een vraag over een principieel aspect van een aanslag aan de rechter kan voorleggen, los van de invloed van het antwoord op die vraag op de hoogte van die aanslag, en vervolgens, in een afzonderlijke procedure, zijn bezwaren tegen de hoogte ervan. In dit geval bracht belanghebbendes beroep derhalve, ondanks de onder 3.4 bedoelde afspraak, mee dat door de uitspraak van het Hof met de inhoudingsplicht ook de hoogte van de aanslag zou komen vast te staan. Nu belanghebbende echter kennelijk en in verband met die afspraak niet onbegrijpelijk in de veronderstelling leefde - de stukken van het geding laten geen andere gevolgtrekking toe - dat zij het verschaffen van de nodige gegevens voor de onderbouwing van haar standpunt over de hoogte van de aanslag tot een later tijdstip kon uitstellen, had het Hof haar op de onjuistheid van die veronderstelling dienen te wijzen en in de gelegenheid dienen te stellen alsnog in deze procedure die gegevens te verschaffen en haar standpunt(en) in dit opzicht toe te lichten en cijfermatig uit te werken, eventueel na met toepassing van de artikelen 14 en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken partijen zijn (voorlopige) oordeel over de inhoudingsplicht te hebben meegedeeld en de gelegenheid te hebben gegeven op die basis overeenstemming over de hoogte van de aanslag te bereiken. Daarvoor bestond te meer reden nu de partijen, zoals onder 3.4 vermeld, het niet eens waren over de inhoud van hun afspraak in dit opzicht. In zoverre is het tweede middel gegrond. 3.6. Dit middel slaagt ook voorzover het bedoelt erover te klagen dat het Hof had moeten motiveren waarom het de aan het slot van 3.4 bedoelde gegevens niet in zijn beoordeling heeft betrokken. Nu belanghebbende aan de vermelding van deze gegevens slechts had toegevoegd :"Indien U het van belang acht deze map danwel een kopie daarvan bij de stukken te hebben dan vernemen wij dit graag", berust het voorbijgaan aan dit aanbod wellicht op de omstandigheid dat geen sprake is van een duidelijk bewijsaanbod, maar in verband met het onder 3.5 overwogene behoefde zulks niettemin nadere motivering. 3.7. Het derde middel kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 3.8. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing De Hoge Raad - vernietigt de uitspraak van het Hof, - verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest, - veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f. 1420,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en - gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze terzake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f. 300,--.
Dit arrest is op 21 januari 1998 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken. Bij ontstentenis van de voorzitter wordt dit arrest ondertekend door de raadsheer Zuurmond.