ECLI:NL:HR:1998:AA2401
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- Van der Putt-Lauwers
- Van Brunschot
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de kostenveroordeling in belastingzaak
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 december 1996, betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1991. De Inspecteur had de oorspronkelijke aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 362.553,--, maar het Hof heeft deze uitspraak vernietigd en de aanslag verder verminderd tot ƒ 373.007,--. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld, waarbij vier middelen van cassatie zijn voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft het cassatieberoep bestreden.
De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld. Het vierde middel richtte zich tegen de kostenveroordeling die door het Hof was vastgesteld. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de kostenveroordeling had moeten baseren op 4,5 punten in plaats van 3,5 punten, wat resulteert in een hogere kostenvergoeding van ƒ 6.390,--. Dit middel slaagde, terwijl de overige middelen niet tot cassatie leidden. De Hoge Raad oordeelde dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven en dat de Hoge Raad zelf de zaak kon afdoen.
In de beslissing heeft de Hoge Raad de uitspraak van het Hof vernietigd, maar alleen voor wat betreft de proceskosten. De Inspecteur werd veroordeeld in de kosten van het geding voor het Hof, vastgesteld op ƒ 6.390,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast werd de Staatssecretaris van Financiën gelast om het griffierecht van ƒ 300,-- aan belanghebbende te vergoeden, evenals de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op ƒ 2.840,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is op 28 januari 1998 uitgesproken door de vice-president R.J.J. Jansen en de raadsheren Van der Putt-Lauwers en Van Brunschot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff.