ECLI:NL:HR:1998:AA2400

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 januari 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
33013
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • F. Fleers
  • P. Pos
  • J. Beukenhorst
  • M. Monné
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën inzake aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 19 december 1996. De zaak betreft de aan belanghebbende, X, opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1993, welke aanslag was vastgesteld op een belastbaar inkomen van f. 306.107,--. Na bezwaar tegen deze aanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot f. 300.067,--. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.

De Staatssecretaris van Financiën heeft cassatie ingesteld tegen deze uitspraak. In cassatie is vastgesteld dat belanghebbende woont in Z en directeur is van een werkmaatschappij in Q. Hij verblijft twee à drie nachten per week in een flat in Q, waar hij kosten van f. 7.478,-- voor heeft gemaakt. De centrale vraag in deze procedure is of deze kosten aftrekbaar zijn van de inkomsten uit arbeid.

Het Hof heeft geoordeeld dat de kosten in beginsel aftrekbaar zijn, maar dat de wetgever met artikel 36, lid 2, letter e, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 een beperking heeft beoogd voor huisvesting buiten de woonplaats. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de kosten niet onder de aftrekbeperking vallen, wat de Staatssecretaris in cassatie aanvecht. De Hoge Raad oordeelt dat het middel van de Staatssecretaris niet slaagt, omdat het Hof de juiste juridische overwegingen heeft gemaakt en de feiten correct heeft geïnterpreteerd.

De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt de Staatssecretaris in de proceskosten, vastgesteld op f. 1.420,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens wordt er een recht geheven van f. 315,-- voor het beroep in cassatie.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 19 december 1996 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1993 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f. 306.107,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f. 300.067,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie.
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende woont in Z. Hij is directeur van een in Q gevestigde werkmaatschappij van een groot aannemersconcern. In verband met zijn werkzaamheden moet belanghebbende twee à drie dagen per week op het hoofdkantoor in Q zijn. Daarnaast is hij verantwoordelijk voor een drietal vestigingen van de vennootschap, te weten in R, S en T. Belanghebbende heeft in verband met zijn werkzaamheden te Q per 1 juli 1993 aldaar een flat betrokken, waar hij twee à drie nachten per week verblijft. De aan deze huisvesting verbonden kosten beliepen in 1993 f. 7.478,--. 3.2. Voor het Hof was in geschil of deze kosten behoren tot de op belanghebbendes inkomsten uit arbeid in mindering te brengen aftrekbare kosten. Het Hof heeft het geschil in het voordeel van belanghebbende beslist. 3.3. Naar het oordeel van het Hof moet het ervoor worden gehouden dat de wetgever met het opnemen in artikel 36, lid 2, letter e, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) van de termijn van twee jaren heeft beoogd de beperking van de aftrek voor alle gevallen van huisvesting buiten de woonplaats vorm te geven. In het daartegen gerichte middel wordt met juistheid voorop gesteld dat indien geen sprake is van aftrekbare kosten in de zin van artikel 35 van de Wet, aan de aftrekbeperking van artikel 36, lid 2, aanhef en letter e, van de Wet niet wordt toegekomen. Waar het middel evenwel ervan uitgaat dat het Hof heeft geoordeeld dat na de invoering van laatstgenoemde bepaling in alle gevallen van huisvesting buiten de woonplaats de kosten (althans gedurende twee jaren) tot de aftrekbare kosten gerekend kunnen worden, berust het op een onjuiste lezing van 's Hofs uitspraak en mist het derhalve feitelijke grondslag. De overwegingen van het Hof moeten aldus worden verstaan dat het eerst heeft onderzocht of de onderhavige kosten in beginsel zijn aan te merken als aftrekbare kosten in de zin van artikel 35 van de Wet, welke vraag het Hof kennelijk bevestigd heeft beantwoord, en vervolgens of het bepaalde van artikel 36, lid 2, aanhef en letter e, van de Wet aftrek van die kosten verhindert, welke vraag ontkennend is beantwoord. Deze oordelen geven niet blijk van een onjuiste opvatting van evenvermelde bepalingen. Het middel, dat deze oordelen uitsluitend met een rechtsklacht bestrijdt, kan derhalve niet slagen.
4. Proceskosten De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het door hem ingestelde beroep.
5. Beslissing De Hoge Raad: - verwerpt het beroep; en - veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f. 1.420,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is op 28 januari 1998 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Fleers, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Boorsma, en op die datum in het openbaar uitgesproken. Bij ontstentenis van de voorzitter wordt dit arrest ondertekend door de raadsheer Fleers.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt ter zake van dit beroep in cassatie een recht geheven van f. 315,--.