ECLI:NL:HR:1998:AA2377

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 september 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
32877
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • Zuurmond
  • Fleers
  • Pos
  • Beukenhorst
  • Monné
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot kantoorruimten in de woning

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden over een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1990. De belastingdienst had een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van f 55.398. Na bezwaar werd deze aanslag gehandhaafd door de Inspecteur. Belanghebbende ging in beroep bij het Gerechtshof, dat op 6 januari 1995 de uitspraak van de Inspecteur vernietigde en de aanslag verlaagde naar f 51.787. Deze uitspraak werd echter door de Staatssecretaris van Financiën aangevochten, wat leidde tot een arrest van de Hoge Raad op 1 november 1995, waarin het geding werd verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling.

Het Gerechtshof te Arnhem heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verlaagd. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak. In de cassatieprocedure heeft de Staatssecretaris van Financiën een vertoogschrift ingediend. De Hoge Raad beoordeelt de klachten van belanghebbende, die onder andere betrekking hebben op de toepassing van artikel 36, lid 1, aanhef en letter b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Het Hof had geoordeeld dat niet alle ruimten in de woning van belanghebbende als kantoorruimte konden worden aangemerkt, wat door de Hoge Raad werd bevestigd.

De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van belanghebbende falen, omdat zij geen steun vinden in het recht en omdat de oordelen van het Hof niet blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting. Ook de klacht over de procesorde wordt verworpen, omdat belanghebbende had ingestemd met een uitspraak zonder mondelinge behandeling. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verwerpt het beroep van belanghebbende. Dit arrest is op 23 september 1998 vastgesteld door de raadsheer Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren Fleers, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Dekker-Barendse, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te van betreffende de haar voor het jaar 1990 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 55.398,-- , welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
2. Tot verwijzing leidend geding Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Leeuwarden. De uitspraak van dit Hof van 6 januari 1995 is op het beroep van de Staatssecretaris van Financiën bij arrest van de Hoge Raad van 1 november 1995, nr. 30982, BNB 1996/13, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dat arrest.
3. Geding na verwijzing Het Gerechtshof te Arnhem - verder: het Hof - heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van f 51.787,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
4. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
5. Beoordeling van de klachten 5.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de drie in de rechtsoverwegingen (4), (5) en (6) nader aangeduide ruimten in de woning van belanghebbende voor de toepassing van artikel 36, lid 1, aanhef en letter b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 niet als een geheel kunnen worden aangemerkt en dat van die ruimten alleen de eerstgenoemde een kantoorruimte in de zin van die wetsbepaling is. Voorzover de klachten 1, 2, 3, en 6 berusten op de opvatting dat de evengenoemde bepaling niet toestaat binnen een en dezelfde woning te onderscheiden tussen voor dezelfde beroepsuitoefening gebruikte werkruimten die wel en werkruimten die niet als een kantoorruimte in de zin van die bepaling moeten worden aangemerkt, falen zij, omdat die opvatting geen steun vindt in het recht, ook niet - anders dan belanghebbende stelt - in de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling. Ook voor het overige geven deze oordelen geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en zij kunnen verder als verweven met waarderingen van feitelijke aard in cassatie niet op hun juistheid worden onderzocht. 5.2. De klacht onder 4 kan niet tot cassatie leiden omdat deze berust op een onjuiste lezing van 's Hofs uitspraak. Anders dan in de klacht tot uitgangspunt wordt genomen heeft het Hof onder (10) immers niet overwogen dat de gemachtigde van belanghebbende heeft ingestemd met het subsidiaire standpunt van de Inspecteur, maar dat die instemming zich beperkte tot de bij dat standpunt behorende berekening. 5.3. Nu uit de bestreden uitspraak blijkt dat belanghebbende ermee heeft ingestemd dat het Hof zonder mondelinge behandeling uitspraak deed, kan zij in cassatie niet erover klagen dat zich - naar belanghebbende kennelijk bedoelt: in strijd met een goede procesorde - voor haar in het geding voor het Hof geen gelegenheid meer heeft voorgedaan om zich over de in de conclusie na verwijzing door de Inspecteur voor het eerst aangevoerde stellingen uit te laten. Ook de klacht 5 faalt derhalve.
6. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
7. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 23 september 1998 vastgesteld door de raadsheer Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren Fleers, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Dekker-Barendse, en op die datum in het openbaar uitsproken.