ECLI:NL:HR:1998:AA2367

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 oktober 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
33716
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Bellaart
  • J. van Brunschot
  • M. van Vliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de vennootschap onder firma v.o.f. X te Z tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, die betrekking heeft op een naheffingsaanslag in de loonbelasting en premie volksverzekeringen. De naheffingsaanslag, opgelegd over het tijdvak van 1 januari 1992 tot en met 31 december 1993, bedroeg f 26.187,--. Na bezwaar tegen deze aanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop belanghebbende cassatie instelde.

De Hoge Raad beoordeelt de uitspraak van het Hof aan de hand van het middel van cassatie en ambtshalve. Het Hof had geoordeeld dat belanghebbende geen aangifte had gedaan voor het door haar betaalde loon in het naheffingstijdvak, wat leidde tot de conclusie dat het beroep moest worden afgewezen. De Hoge Raad stelt echter vast dat de Inspecteur in zijn vertoogschrift had vermeld dat er geen aangiftebiljet was uitgereikt, waardoor het oordeel van het Hof niet begrijpelijk is. De Hoge Raad vernietigt daarom de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling.

Daarnaast oordeelt de Hoge Raad over de proceskosten. De Hoge Raad gelast dat de Staatssecretaris van Financiën het griffierecht van f 315,-- aan belanghebbende vergoedt en veroordeelt de Staatssecretaris in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op f 2.130,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is op 21 oktober 1998 vastgesteld door de raadsheer Bellaart als voorzitter, en de raadsheren Van Brunschot en Van Vliet, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de vennootschap onder firma v.o.f. X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 7 april 1997 be treffende na te melden naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1992 tot en met 31 december 1993 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van f 26.187,-- aan enkelvoudige belasting en premie volksverzekeringen, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep geko men bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van 's Hofs uitspraak naar aanleiding van het middel van cassatie en ambtshalve 3.1. Het Hof heeft geoordeeld: dat belanghebbende ter zake van het door haar in het tijdvak van naheffing betaalde loon geen aangifte heeft gedaan; dat zij dan ook niet de vereiste aangifte heeft gedaan, hetgeen inhoudt dat het beroep moet worden afgewezen tenzij gebleken is, dat wil zeggen, tenzij belanghebbende overtuigend heeft aangetoond, dat en in hoeverre de uitspraak onjuist is; dat deze bewijslast ook geldt voor de door de Inspecteur toegepaste brutering; dat belang hebbende het van haar verlangde bewijs niet heeft geleverd.
3.2. Nu de Inspecteur in zijn vertoogschrift heeft vermeld, dat belanghebbende ter zake van het naheffingstijdvak geen aangiftebiljet is uitgereikt, is 's Hofs oordeel dat belanghebbende de vereiste aangifte, als bedoeld in artikel 29, lid 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, niet heeft gedaan, niet begrijpelijk. 's Hofs uitspraak kan derhalve niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. Het middel behoeft geen behandeling.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het geding in cassatie redelijkerwijs heeft moeten maken, te beslissen als hierna zal worden vermeld. De vraag of aan belanghebbende voor de kosten in verband met de behandeling van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend, zal door het verwijzingshof worden beoordeeld.
5. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de uitspraak van het Hof; verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest; gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 315,--; veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 2.130,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is op 21 oktober 1998 vastgesteld door de raadsheer Bellaart als voorzitter, en de raadsheren Van Brunschot en Van Vliet in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff en op die datum in het openbaar uitgesproken.