"(blz. 243) (...) 4.17. (...) (blz. 244) (...) De formulering (blz. 245) met het woord "kan" wil zeggen dat het ter discretie van de Hoge Raad is de niet-ontvankelijkheid uit te spreken dan wel het beroep in cassatie inhoudelijk te beoordelen. (...) (blz. 247) (...) 4.19. (...) (blz. 248) (...) Het pleidooi dient aan de zijde van de rekwirant tot cassatie enerzijds om de in het beroepschrift in cassatie aangedragen middelen en/of klachten toe te lichten, niet om nog met nieuwe klachten aan te komen, anderzijds om het in het vertoogschrift in cassatie aangedragen verweer te bestrijden. Aan de zijde van de verweerder in cassatie dient het pleidooi er uitsluitend toe hetgeen reeds in het vertoogschrift in cassatie is aangevoerd nog op te helderen. Het komt wel voor dat pleiters van het pleidooi gebruik maken om op ruimere schaal klachten en verweren aan te dragen dan met het zojuist betoogde strookt. De Hoge Raad kan onder omstandigheden aanleiding vinden daarop ambtshalve in te gaan. (...)"
IV. . Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie.
A. . De problematiek roept om toepassing van adagia als "publiek recht is publieke plicht", "audi et alteram partem" en "curia novit jus".
B. . Een meer genuanceerde wijze van rechtsvinding lijkt dan ook aangewezen.
C. . Het fiscale procesrecht, zoals dat met ingang van 1994 geldt, verlangt van degene die beroep in cassatie instelt dat hij zijn gronden daarvoor ontvouwt. Voor de formulering van die gronden behoeft hij geen rechtskundige vakbekwaamheid aan te wenden, maar hij moet wel een richting kunnen aanwijzen waarin zijn kritiek op de bestreden uitspraak kan worden begrepen.
D. . Laat hij zulks na, dan is dat een verzuim, maar hij krijgt de gelegenheid het verzuim binnen een termijn van zes weken te herstellen. (De termijn is in werkelijkheid langer, nu hij begint te lopen bij de verzending van de desbetreffende brief van de Griffier, welke brief pas geruime tijd na de ontvangst van het beroepschrift in cassatie, ter griffie van het betrokken gerechtshof, tot stand kan komen.)
E. . Nadat de rekwirant tot cassatie zijn verzuim al dan niet hersteld heeft, komt de wederpartij aan het woord. Deze kan uiteraard niet reageren op hetgeen hij niet verneemt.
F. . Het is dan ook doorgaans niet aannemelijk dat de verweerder in cassatie in zijn vertoogschrift in cassatie iets inhoudelijks te berde zal kunnen brengen als het beroepschrift in cassatie ongemotiveerd was en is gebleven. De verweerder in cassatie zal in die situatie weinig anders kunnen doen dan bepleiten dat de rekwirant tot cassatie in zijn beroep in cassatie niet-ontvankelijk wordt verklaard.
G. . Niettemin heeft in het onderhavige geval de verweerder in cassatie, de Staatssecretaris, zich wel bewust dat het geschil een zuiver (eventueel nagenoeg zuiver) rechtskundige aangelegenheid betrof, een overweging tot ondersteuning van de bestreden uitspraak van zich gegeven.
H. . Het dunkt mij begrijpelijk dat vervolgens, toen de rekwirante tot cassatie pleidooi verzocht, de Staatssecretaris, onkundig van wat daar aangevoerd zou worden, ervan heeft afgezien een advocaat aan te stellen om hem ter zitting van Uw Raad te vertegenwoordigen.
I. . Namens de rekwirante tot cassatie is nu ter zitting van Uw Raad een rechtskundig betoog van diepgaande en wijde strekking gehouden, dat, zou men er op in willen gaan, grondige en brede studie zou vergen.
J. . Indien een normale procesgang gevolgd was, zou ik mij aan een dergelijke grondige en brede studie graag zetten.
K. . Maar daartoe zou ik dan toch in de eerste plaats het wederwoord van de wederpartij willen vernemen.
L. . Dit wederwoord zou er gekomen zijn, althans kunnen zijn, indien de rekwirante tot cassatie haar uiteenzetting gegeven had bij de haar daartoe ter beschikking staande gelegenheden: het beroep in cassatie subsidiair de aanvulling van het beroepschrift in cassatie.
M. . Nu de rekwirante tot cassatie deze gelegenheden veronachtzaamd heeft , ontbreekt het wederwoord dat anders in het vertoogschrift in cassatie aangetroffen had kunnen worden.
N. . Ik meen dat de zorg voor de rechtseenheid en de rechtsvorming in ons rechtsstelsel niet aan een dergelijke verwaarlozing mag worden blootgesteld.
O. . Wat de geëerde pleiter voor de belanghebbende in feite naar voren brengt, is dan ook een beroep op een mogelijkheid die Niessen aldus heeft verwoord: "Vanwege het belang van de rechtsbescherming bepleit ik dat de rechter de ruimte benut om in te grijpen ingeval de aangevallen beslissing een in het oog springende fout ten nadele van de belanghebbende bevat."
P. . Verder moeten wij niet gaan. Waar de belanghebbende de voorgeschreven procesgang tot twee maal toe ongebruikt heeft gelaten, dient zij niet de gelegenheid te krijgen een uitspraak van Uw Raad over een belangrijk rechtskundig probleem, waarvan de beslissing geenszins in het oog springt, uit te lokken zonder dat de wederpartij daar haar processueel gewaarborgde bijdrage aan heeft kunnen leveren.
Q. . Ik zal dus concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van de belanghebbende in haar beroep in cassatie, maar ik verklaar mij bereid op een wenk van Uw Raad over één of meer aspecten van de zaak een aanvullende conclusie te nemen.
V. . Conclusie.
Bevindend dat het beroep in cassatie in strijd met de desbetreffende voorschriften is ingesteld en dat de indienster de desbetreffende verzuimen, hoewel zij daartoe in de gelegenheid gesteld is, niet hersteld heeft, concludeer ik tot niet-ontvankelijkverklaring van de belanghebbende in haar beroep in cassatie.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,