ECLI:NL:HR:1998:AA2352

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 juli 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
33340
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • F. Fleers
  • P. Pos
  • A. Beukenhorst
  • J. Monné
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot levensonderhoud van kinderen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 28 mei 1997, betreffende de hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1993. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 80.802,--. Het bezwaar tegen deze aanslag werd door de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Inspecteur, maar handhaafde de aanslag.

Belanghebbende heeft drie kinderen uit zijn eerste huwelijk, die bij zijn gewezen echtgenote verblijven. Hij heeft verzocht om aftrek van buitengewone lasten voor het levensonderhoud van zijn kinderen, maar de Inspecteur heeft deze aftrek geweigerd. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij in 1993 voor zijn kinderen ten minste f 8.736,-- aan levensonderhoud had besteed.

De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte is uitgegaan van de schatting van belanghebbende voor de autokosten die hij maakte voor het halen en brengen van zijn kinderen. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een volledige herbeoordeling. De Hoge Raad benadrukt dat de kosten van halen en brengen van kinderen bij een gewezen echtgenoot ook tot de kosten van levensonderhoud behoren. Tevens wordt opgemerkt dat de beoordeling van het vakantiegeld niet in cassatie kan worden behandeld, omdat dit een feitelijke beoordeling vereist.

De Hoge Raad gelast dat de Staatssecretaris van Financiën het griffierecht van f 315,-- aan belanghebbende vergoedt. Dit arrest is op 15 juli 1998 vastgesteld door de vice-president Stoffer en de raadsheren Fleers, Pos, Beukenhorst en Monné, en in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 28 mei 1997 betreffende de hem voor het jaar 1993 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 80.802,--. Het tegen deze aanslag gemaakte bezwaar is bij uitspraak van de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag gehandhaafd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof, beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende heeft uit zijn eerste huwelijk drie kinderen die bij zijn gewezen echtgenote verblijven. De geboortedata zijn: 29 juli 1979, 16 oktober 1980 en 4 januari 1983. Tijdens de weekeinden zijn wisselend drie of twee kinderen bij belanghebbende, soms ook één kind. Belanghebbende haalt en brengt zijn kind(eren) dan met de auto. In het onderhavige jaar beschikte belanghebbende gedurende tien maanden over een door zijn werkgever ter beschikking gestelde personenauto met een catalogusprijs van f 30.290,-- .Belanghebbende heeft ter zake van aan zijn kinderen tijdens de weekeinden verstrekt levensonderhoud voor vier kwartalen aftrek wegens buitengewone lasten gevraagd, welke aftrek hij heeft berekend op 4 x f 880,- - + 4 x f 880,-- + 4 x f 675,-- = f 9.740,--. De Inspecteur heeft die aftrek geweigerd. 3.2. Belanghebbende heeft het verstrekte levensonderhoud als volgt gespecificeerd:
"Diverse bonnen van school e.d. ca. f 1500,-/50 = f 30,-- p/week Vakantie met hun geweest ca. f 2000,-- Zakgeld e.d. Reiskosten Z<>Q 60 km x 4 = 240 km weekend a f 0,25??/km
Levensonderhoud in weekend voor kinderen f 10,- p/dag?? = f 60,- p/week Kleding en schoenen e.d. f 1500,-/50 = f 30,-- p/week".
3.3. Het Hof heeft, terecht ervan uitgaande dat ingevolge de artikelen 2 en 9 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990 sprake is van in belangrijke mate onderhouden in de zin van artikel 46, lid 1, letter a, onder 1°, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, indien de op een ouder drukkende bijdrage in de kosten van onderhoud van een kind ten minste f 56,-- per week beloopt, geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in het jaar 1993 voor zijn drie kinderen in totaal ten minste 3 x 52 x f 56,-- = f 8.736,-- voor levensonderhoud heeft besteed. 3.4. Het Hof is in zijn motivering van dit oordeel veronderstellenderwijs ervan uitgegaan dat belanghebbende autokosten heeft gemaakt voor het halen en brengen van de kinderen die tot de kosten van levensonderhoud van die kinderen kunnen worden gerekend en dat die kosten overeenkomstig de schatting van belanghebbende kunnen worden gesteld op 240 x f 0,25 per weekend. De klacht dat aldus de autokosten verkeerd zijn beoordeeld is gegrond. De schatting van belanghebbende berustte immers klaarblijkelijk op een onjuiste rechtsopvatting, nu de aan het halen en brengen van de kinderen toe te rekenen autokosten voor de periode waarin het autokostenforfait van toepassing was, moeten worden gesteld op een in verhouding tot het totale privé-gebruik evenredig gedeelte van het autokos tenforfait. Het Hof mocht daarom in zijn veronderstellenderwijs gemaakte berekening niet van de juistheid van de schatting van belanghebbende uitgaan. Dit brengt mee dat, nu het Hof niet heeft vermeld in hoeverre het naast het bedrag van f 1.400,-- waarvoor bonnen zijn overgelegd nog andere kosten van levensonderhoud aannemelijk heeft geoordeeld, de grond aan de door het Hof veronderstellenderwijs gemaakte berekening ontvalt, waardoor de motivering van het in 3.3 vermelde oordeel niet toereikend is. 's Hofs uitspraak kan mitsdien niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een onderzoek in volle omvang. 3.5. De voor het eerst in cassatie aangevoerde klacht inzake het vakantiegeld kan niet tot cassatie leiden omdat beoordeling ervan een onderzoek van feitelijke aard zou vergen, waarvoor in cassatie geen plaats meer is.
4. Na cassatie Het hof waarnaar de zaak wordt verwezen dient ervan uit te gaan dat, anders dan de Inspecteur heeft verdedigd en het Hof in het midden heeft gelaten, tot de kosten van levensonderhoud van een kind dat bij een gewezen echtgenoot verblijft ook behoren de kosten van halen en brengen voor verblijf bij de andere ouder. Tevens zal het in zijn beoordeling moeten betrekken dat voor de toepassing van artikel 9, eerste en tweede lid van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990, beslissend is de toestand bij het begin van het kalenderkwartaal.
5. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten, als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
6. Beslissing De Hoge Raad: - vernietigt de uitspraak van het Hof, - verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest, en - gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze terzake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 315,--.
Dit arrest is op 15 juli 1998 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Fleers, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken.