ECLI:NL:HR:1998:AA2340

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 juli 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
33390
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • De Moor
  • Van Brunschot
  • Meij
  • Van Vliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting en gebruik A-cards als betalingsmiddel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 juli 1998 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak van 1 januari 1994 tot en met 31 maart 1994, waarbij een bedrag van f 66.994,-- was opgelegd. De Inspecteur handhaafde deze aanslag na bezwaar, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop belanghebbende cassatie instelde.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de A-cards, die door belanghebbende worden uitgegeven en verkocht, kunnen worden gebruikt als (gedeeltelijke) betaling voor spijzen en dranken in restaurants. De A-cards worden verkocht aan distributeurs, die deze kaarten op hun beurt aan consumenten aanbieden. De Inspecteur had de naheffingsaanslag opgelegd ter zake van de omzet die met de A-cards werd behaald. Het Hof oordeelde dat de A-cards niet voldoen aan de omschrijving van cadeaubonnen zoals vastgelegd in de Resolutie van 22 december 1992, nr. VB92/2060, en dat daarom geen omzetbelasting verschuldigd zou zijn bij de uitgifte van deze kaarten.

De Hoge Raad oordeelde echter dat het oordeel van het Hof onjuist was, omdat de A-card wel degelijk kan worden gebruikt voor de betaling van goederen en diensten. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en de naheffingsaanslag, en gelastte dat de Staatssecretaris van Financiën het griffierecht aan belanghebbende vergoedt. De kostenveroordeling in deze zaak werd in samenhang met een andere zaak behandeld, waardoor er geen afzonderlijke kostenveroordeling plaatsvond.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 29 april 1997 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1994 tot en met 31 maart 1994 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van f 66.994,--, zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie.
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Belanghebbende houdt zich bezig met de uitgifte en verkoop van zogenoemde A-cards. De houder van een A-card heeft recht op korting bij bestellingen in het op de desbetreffende kaart vermelde restaurant. De kortingen bestaan uit het bij een restaurantbezoek telkens slechts gedeeltelijk behoeven afrekenen van bestelde spijzen en dranken, een en ander onder de voorwaarden als omschreven op de A-card. Het gedeelte van de afgenomen spijzen en dranken dat niet behoeft te worden afgerekend, beloopt per A-card in totaal ongeveer f 900,--. Het bij een restaurantbezoek gebruikte deel van de korting wordt bij het afrekenen aangekruist op de A-card. De A-cards worden door distributeurs, ook wel wederverkopers genoemd, aan de consument verkocht voor een prijs van f 40,--. Belanghebbende levert de A-card aan vennootschappen, die op hun beurt de kaarten weer aan de distributeurs leveren. De distributeurs worden niet als zelfstandige ondernemers voor de omzetbelasting aangemerkt. Zij houden de kaarten in consignatie. De eigendom van de kaarten blijft bij belanghebbende dan wel de vennootschappen. De onderwerpelijke naheffingsaanslag is door de Inspecteur ter zake van de door belanghebbende met de A- cards behaalde omzet opgelegd. 3.2. Het Hof heeft onder meer geoordeeld dat het beroep dat belanghebbende te dezen heeft gedaan op de Resolutie van 22 december 1992, nr. VB92/2060 (Vakstudie Nieuws 1993, blz. 65), faalt, omdat de A-cards niet voldoen aan de omschrijving die in die Resolutie is gegeven van cadeaubonnen, te weten tegen betaling te verkrijgen bonnen die zijn bestemd om te worden gebruikt als betaling voor de aankoop van (bepaalde) goederen en diensten. Dit oordeel is onjuist, nu blijkens de hiervóór onder 3.1 weergegeven feiten de A-card kan worden gebruikt als (gedeeltelijke) betaling voor de verstrekking van spijzen en dranken. De Resolutie bepaalt dat alsdan ter zake van de uitgifte van cadeaubonnen geen omzetbelasting is verschuldigd en dat de verschuldigdheid eerst optreedt als de cadeaubon wordt aangeboden ter betaling van aangebrachte goederen of diensten. Middel 4 klaagt derhalve terecht over schending van voornoemde Resolutie. 3.3. ës Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. De overige middelen behoeven geen behandeling.
4. Proceskosten Gelet op de kostenveroordeling in de samenhangende zaak onder nummer 33391 is voor een afzonderlijke kostenveroordeling in de onderhavige zaak geen plaats.
5. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de uitspraak van het Hof en die van de Inspecteur, alsmede de naheffingsaanslag; gelast dat door de Staatssecretaris van FinanciÎn aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 315,--, alsmede het bij het Hof gestorte griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van f 75,--, derhalve in totaal f 390,--.
Dit arrest is op 15 juli 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren De Moor, Van Brunschot, Meij en Van Vliet, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.