ECLI:NL:HR:1998:AA2321

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 juni 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
33437
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • A. Bellaart
  • M. van der Putt-Lauwers
  • J. van Brunschot
  • C. Meij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over navorderingsaanslag vennootschapsbelasting en investeringsbijdragen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 27 mei 1997, betreffende een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1987. Aan belanghebbende was aanvankelijk een aanslag van nihil opgelegd, maar na bezwaar werd een navorderingsaanslag opgelegd, die door de Inspecteur werd verminderd. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de beschikking heffingsrente vernietigde maar de uitspraak voor het overige bevestigde. Hierop heeft belanghebbende cassatie ingesteld.

De Hoge Raad beoordeelt de middelen van cassatie, waarbij het in geschil was of belanghebbende recht had op investeringsbijdragen voor investeringen in centrale verwarming, elektrische installaties en grondwerk. Het Hof had geoordeeld dat belanghebbende geen verplichtingen was aangegaan ter zake van deze werkzaamheden. De Hoge Raad oordeelt echter dat het oordeel van het Hof niet begrijpelijk is, gezien de omstandigheden van de overeenkomst die belanghebbende met C B.V. had gesloten. De middelen van cassatie zijn gegrond, waardoor de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven.

De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten. Het geding wordt verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens wordt de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de kosten van de rechtsbijstand aan de zijde van belanghebbende. Dit arrest is op 24 juni 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen en de raadsheren Bellaart, Van der Putt-Lauwers, Van Brunschot en Meij, en in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 27 mei 1997 betreffende na te melden navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende, aan wie aanvankelijk voor het jaar 1987 in de vennootschapsbelasting een aanslag van nihil was opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van f. 186.987,--, onder vermindering van de belasting met investeringsbijdragen ten bedrage van f. 5.646,-- betreffende het jaar 1987 en investeringsbijdragen uit andere jaren ten bedrage van f. 72.885,--, is over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspec teur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van f. 186.987,--, onder vermindering van de be lasting met investeringsbijdragen ten bedrage van f. 11.082,-- betreffende het jaar 1987 en investeringsbijdragen uit andere jaren ten bedrage van
f. 58.967,--, met een heffingsrente van f. 6.366,--, zon der verhoging. De Inspecteur heeft op 19 september 1994 de in de navorderingsaanslag begrepen heffingsrente ambtshalve verminderd tot f. 3.879,--. Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof, dat de uit spraak - voorzover daarbij de beschikking heffingsrente is gehandhaafd - heeft vernietigd, de beschikking heffingsrente heeft vernietigd en de uitspraak voor het overige heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoog schrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie 3.1. Voor het Hof was tussen partijen in geschil of belanghebbende ter zake van investeringen ten bedrage van f. 188.468,-- in centrale verwarming, electrische installaties en grondwerk ten behoeve van de verbouwing en nieuwbouw van haar bedrijfspand aanspraak heeft op investeringsbijdragen als bedoeld in artikel 23c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 jo. artikel 61a, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende bij het aangaan van de overeenkomst met C B.V. geen verplich tingen is aangegaan ter zake van bedoelde werkzaamheden. De middelen richten zich tegen dit oordeel.
3.3. In 's Hofs uitspraak ligt besloten het oordeel dat belanghebbende de door de installatiebedrijven E B.V. en Firma F ter zake van die werkzaamheden uit gebrachte offertes niet heeft aanvaard vóór 29 februari 1988. In het licht van de omstandigheid dat belanghebbende zich bij de op 28 februari 1988 gesloten overeenkomst met C B.V. heeft verplicht tot de betaling van een aannemingssom waarvan een gedeelte - volgens belanghebbendes stellingen door haar alstoen berekend overeenkomstig de bedragen van bedoelde offertes - be trekking heeft op genoemde werkzaamheden, is dit oordeel echter niet begrijpelijk. De middelen treffen doel; 's Hofs uitspraak kan derhalve niet in stand blijven. Verwijzing dient te volgen.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het geding in cassatie voor de onderhavi ge zaak en de daarmee samenhangende zaak onder nummer 33438 redelijkerwijs heeft moeten maken, te beslissen als hierna zal worden vermeld. Daarbij verdient opmerking dat gelet op hetgeen het Hof heeft overwogen omtrent de toewijzing van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het geding voor het Hof heeft moeten maken, het verwijzingshof zal moeten beoordelen of en in hoeverre voor een verdere vergoeding van proceskosten plaats is.
5. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en omtrent de proceskosten; verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest; gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f. 315,--; veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f. 2.840,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is op 24 juni 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart, Van der Putt-Lauwers, Van Brunschot en Meij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.