ECLI:NL:HR:1998:AA2320

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 oktober 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
33870
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Zuurmond
  • F. Fleers
  • A. Beukenhorst
  • M. Monné
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën inzake aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen erflaatster

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, die op 10 oktober 1997 werd gedaan. De zaak betreft de aan de erflaatster, die in Z woonde, opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1994. De erflaatster had een belastbaar inkomen van f 75.170,--, maar na bezwaar werd deze aanslag door de Inspecteur gehandhaafd. De erfgenamen gingen in beroep bij het Hof, dat de aanslag verlaagde tot f 65.535,--. De Staatssecretaris van Financiën stelde hiertegen cassatie in.

De Hoge Raad beoordeelt de zaak en stelt vast dat de erflaatster een onroerende zaak bezat die tot 1 september 1994 was verhuurd. Na het vertrek van de huurder besloot de erflaatster het perceel te verkopen, maar de bodem was verontreinigd. De kosten voor bodemsanering bedroegen f 9.635,-- in 1994 en f 122.871,-- in 1995. De onroerende zaak werd op 9 mei 1995 verkocht voor f 135.000,--. Het Hof oordeelde dat de kosten van bodemsanering aftrekbaar waren als kosten die op de inkomsten drukkend waren.

De Hoge Raad oordeelt dat het betoog van de Staatssecretaris, dat de kosten niet aftrekbaar zijn omdat ze zijn gemaakt met het oog op de verkoop van de onroerende zaak, niet kan worden aanvaard. De Hoge Raad concludeert dat de kosten wel degelijk verband houden met de inkomsten uit de onroerende zaak. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de Staatssecretaris en veroordeelt hem in de proceskosten van het geding in cassatie, vastgesteld op f 1.420,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens wordt er griffierecht geheven van f 315,--, waarvan een deel al is betaald bij het Hof.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 10 oktober 1997 betreffende de aan X, gewoond hebbende te Z, (hierna: erflaatster) voor het jaar 1994 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan erflaatster is voor het jaar 1994 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 75.170,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. De erfgenamen zijn van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 65.535,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie.
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De erfgenamen hebben een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Tot het vermogen van erflaatster behoorde een onroerende zaak, die tot 1 september 1994 was verhuurd. De huurder had er in het verleden een transportbedrijf uitgeoefend. Na het vertrek van de huurder besloot erflaatster het perceel te verkopen. De bodem van het perceel was verontreinigd door minerale oliën en tolueen. De kosten van bodemsanering bedroegen in het onderhavige jaar, 1994, f 9.635,-- en in 1995 f 122.871,--. De onroerende zaak is op 9 mei 1995 verkocht voor f 135.000,--. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat het bedrag van f 9.635,-- behoort tot de op de inkomsten drukkende kosten die zijn gemaakt tot verwerving, inning en behoud van die inkomsten in de zin van artikel 35, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) en dat er geen grond is voor de opvatting dat deze kosten geen verband meer hielden met de uit de onroerende zaak verkregen inkomsten. 3.3. Het middel - dat niet bestrijdt dat deze uitgaven naar hun aard aftrekbare (onderhouds)kosten zijn - komt tegen deze oordelen op met het betoog dat de uitgaven zijn gedaan met het oog op de verkoop van de onroerende zaak en dat derhalve geen sprake is van kosten die zijn gemaakt tot verwerving, inning en behoud van inkomsten daaruit. Dit betoog kan niet als juist worden aanvaard. Het enkele besluit van een belastingplichtige om een voorheen door hem verhuurde onroerende zaak te verkopen, ontneemt aan daarna nog gemaakte onderhoudskosten niet het karakter van op de inkomsten uit die zaak drukkende aftrekbare kosten. Dit zou anders zijn indien na het vertrek van de huurder zou zijn besloten de zaak voorshands niet te verkopen maar uit speculatieve overwegingen ongebruikt en onverhuurd aan te houden. Uit 's Hofs uitspraak of uit de stukken van het geding blijkt niet dat de Inspecteur heeft gesteld dat een zodanige situatie zich te dezen voordoet. Het middel faalt derhalve.
4. Proceskosten De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing De Hoge Raad: - verwerpt het beroep, en - veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbenden, vastgesteld op f 1.420,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is op 7 oktober 1998 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Fleers, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Dekker- Barendse, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt een griffierecht geheven van f 315,--. Met dit bedrag wordt verrekend het bedrag van f 150,--, dat bij het Hof is betaald voor de vervanging van de mondelinge uitspraak, zodat nog resteert te betalen f 165,--.