ECLI:NL:HR:1998:AA2315

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 oktober 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
32171
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Zuurmond
  • P. Pos
  • A. Beukenhorst
  • M. Monné
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof inzake aanslag inkomstenbelasting 1992

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, die betrekking heeft op een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1992. De belanghebbende had een aanslag ontvangen op basis van een belastbaar inkomen van f 96.819,--. Na bezwaar werd deze aanslag verlaagd door de Inspecteur tot f 94.642,--. De belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de aanslag verder verlaagde tot f 93.952,--. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.

De Staatssecretaris van Financiën heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak. In cassatie werd de vraag behandeld of het griffierecht van f 690,--, dat de belanghebbende had betaald in een procedure aangespannen door de bank, als kosten van geldleningen kan worden aangemerkt volgens artikel 45, lid 1, letter f, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Het Hof had geoordeeld dat deze kosten in direct verband stonden met de afwikkeling van de geldlening, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit niet het geval was. De Hoge Raad stelde vast dat de proceskosten niet rechtstreeks verbonden zijn aan het aflossen van de lening, maar voortkomen uit de omstandigheid dat de belastingplichtige de schuld niet tijdig aflost.

De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, met uitzondering van de beslissing omtrent het griffierecht, en bevestigde de uitspraak van de Inspecteur. Tevens werd bepaald dat het bedrag van f 150,--, dat was gestort voor de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof, aan de Staatssecretaris van Financiën moet worden terugbetaald. Dit arrest is op 7 oktober 1998 vastgesteld door de vice-president Stoffer en de raadsheren Zuurmond, Pos, Beukenhorst en Monné, en in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 27 februari 1996 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1992 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 96.819,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen van f 94.642,--. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen van f 93.952,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie is de vraag aan de orde of het griffierecht ten bedrage van f 690,-- dat belanghebbende heeft betaald als gedaagde in een door de bank, bij wie hij een som geld had geleend, aangespannen procedure tot betaling van het in 1992 nog openstaande restant van de hoofdsom van die lening met rente en kosten, behoort tot de kosten van geldleningen, als bedoeld in artikel 45, lid 1, letter f, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. 3.2. Het Hof heeft - na met juistheid te hebben vooropgesteld dat tot de kosten van geldleningen in deze zin slechts de rechtstreeks aan het opnemen, verlengen of aflossen van een geldlening verbonden kosten behoren - de onder 3.1 vermelde vraag bevestigend beantwoord op grond van zijn oordeel dat de kosten waarover het gaat in direct verband staan met de afwikkeling van de geldlening. 3.3. Het middel bestrijdt dit oordeel terecht. Proceskosten als deze, die zijn gemaakt bij de bestrijding door een belastingplichtige van een tegen hem ingestelde vordering tot terugbetaling van een geleende geldsom zijn immers niet rechtstreeks verbonden aan het aflossen van de geldlening, maar worden veeleer veroorzaakt door de omstandigheid dat de belastingplichtige de uit die lening voortkomende schuld niet of niet tijdig aflost. 3.4. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad - vernietigt de uitspraak van het Hof met uitzondering van de beslissing omtrent het griffierecht, - bevestigt de uitspraak van de Inspecteur, en - bepaalt dat door de Griffier van de Hoge Raad aan de Staatssecretaris van Financiën wordt terugbetaald het terzake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag van f 150,--.
Dit arrest is op 7 oktober 1998 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Dekker-Barendse, en op die datum in het openbaar uitgesproken.