ECLI:NL:HR:1998:AA2312
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Stoffer
- J. Zuurmond
- A. Pos
- M. Beukenhorst
- H. Monné
- Rechtspraak.nl
Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die op 6 juli 1995 werd gedaan. De zaak betreft de aan belanghebbende, aangeduid als X, opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1992. De aanslag was gebaseerd op een belastbaar inkomen van f 154.575,--. Na bezwaar van belanghebbende handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarop belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Inspecteur en verlaagde de aanslag naar een belastbaar inkomen van f 126.070,--. De Staatssecretaris van Financiën ging in cassatie tegen deze uitspraak.
In cassatie werd vastgesteld dat belanghebbende twee verhuurde garagepanden bezit, waarin een werkplaats en een showroom zijn gevestigd. De vloeren van deze panden moesten voldoen aan milieuwetgevingseisen vóór 25 januari 1993. In 1992 heeft belanghebbende werkzaamheden aan de vloeren laten uitvoeren, die in totaal f 85.515,-- kostten. De Inspecteur stond f 57.010,-- als onderhoudskosten toe bij de aanslagregeling. Het Hof oordeelde echter dat de volledige kosten aftrekbaar waren, omdat de werkzaamheden noodzakelijk waren om de panden in bruikbare staat te houden en om achteruitgang te voorkomen.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat de kosten volledig als onderhoudskosten konden worden aangemerkt. De Hoge Raad benadrukte dat voor de beoordeling van de aard van de kosten, het van belang is om te kijken naar de werkzaamheden in bouwtechnische zin. Het middel van de Staatssecretaris werd gegrond verklaard, en de uitspraak van het Hof werd vernietigd. De zaak werd verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling en beslissing, waarbij het Hof moet onderzoeken in hoeverre de werkzaamheden als onderhoud of verbetering kunnen worden gekwalificeerd.
De Hoge Raad besloot dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten, en dat de vraag of belanghebbende recht heeft op een vergoeding voor proceskosten door het verwijzingshof moet worden beoordeeld. De uitspraak van de Hoge Raad werd op 7 oktober 1998 vastgesteld en openbaar uitgesproken.