ECLI:NL:HR:1998:AA2285
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Bellaart
- J. van Brunschot
- M. van Vliet
- Rechtspraak.nl
Cassatie over niet-ontvankelijkheid in bezwaar tegen aanslag inkomstenbelasting 1988
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 augustus 1998 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1988, waarbij de Inspecteur aanvankelijk een belastbaar inkomen van f 50.000,-- had vastgesteld. Na bezwaar van belanghebbende werd de aanslag door de Inspecteur gehandhaafd, maar het Hof vernietigde deze uitspraak en verlaagde de aanslag. De Inspecteur heeft vervolgens de aanslag aangepast, maar belanghebbende maakte opnieuw bezwaar tegen deze vermindering. De Inspecteur weigerde echter de aanslag te herzien, wat leidde tot een nieuw beroep bij het Hof, dat belanghebbende niet-ontvankelijk verklaarde.
In cassatie heeft de Hoge Raad de klachten van belanghebbende beoordeeld. Het Hof had geoordeeld dat de brief van de Inspecteur van 23 september 1996 niet als een uitspraak op een bezwaarschrift kon worden aangemerkt, waardoor belanghebbende niet-ontvankelijk werd verklaard in haar beroep. De Hoge Raad oordeelde echter dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat de brief geen uitspraak op het bezwaarschrift was, aangezien belanghebbende deze brief redelijkerwijs als zodanig had kunnen opvatten. Hierdoor kon het Hof niet anders dan belanghebbende in haar beroep te ontvangen en de uitspraak van de Inspecteur te vernietigen.
De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof en die van de Inspecteur vernietigd en verklaarde belanghebbende niet-ontvankelijk in haar bezwaar. Tevens werd bepaald dat de Staatssecretaris van Financiën het griffierecht aan belanghebbende moest vergoeden. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat de Hoge Raad geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheren Bellaart, Van Brunschot en Van Vliet, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff.