ECLI:NL:HR:1998:AA2277

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 december 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
34121
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • Bellaart
  • De Moor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen naheffingsaanslag omzetbelasting

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 21 januari 1998, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak van 1 januari 1985 tot en met 31 oktober 1989. De naheffingsaanslag was oorspronkelijk vastgesteld op een bedrag van f 29.308,--, met een verhoging van 100%, waarvan een deel was kwijtgescholden. Na bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur de aanslag ambtshalve verminderd, maar het Gerechtshof heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en belanghebbende ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar, waarbij de aanslag werd verlaagd tot f 28.558,-- zonder verhoging.

Belanghebbende heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën heeft het cassatieberoep bestreden. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat er geen noodzaak is voor nadere motivering, aangezien de klachten niet leiden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

In de beslissing heeft de Hoge Raad ook aangegeven dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van belanghebbende. Dit arrest is op 23 december 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart en De Moor, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ´s-Gravenhage van 21 januari 1998 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Aanslag en bezwaar Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1985 tot en met 31 oktober 1989 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag ten bedrage van f 29.308,-- aan enkelvoudige belasting met een verhoging van 100%, van welke verhoging kwijtschelding is verleend tot op een bedrag van f 7.327,--.
2. Loop van het geding tot dusverre Belanghebbende is tegen de uitspraak en het kwijtscheldingsbesluit in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat de uitspraak heeft vernietigd en belanghebbende niet-ontvankelijk in zijn bezwaar heeft verklaard. De uitspraak van dit hof van 5 oktober 1994 is op het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 27 maart 1996, nr. 30803, BNB 1996/229, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te ´s-Gravenhage (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dat arrest. De Inspecteur heeft op 8 april 1994 de naheffingsaanslag ambtshalve verminderd met het bedrag van de verhoging van ƒ 7.327,--. Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, belanghebbende ontvankelijk in zijn bezwaar verklaard, en de naheffingsaanslag verminderd tot een aanslag ten bedrage van ƒ 28.558,-- aan enkelvoudige belasting, zonder verhoging. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
3. Het tweede geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoog schrift het cassatieberoep bestreden.
4. Beoordeling van de klachten De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
6. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 23 december 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart en De Moor, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.