ECLI:NL:HR:1998:AA2269

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 december 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
33660
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • Bellaart
  • De Moor
  • Van Brunschot
  • Van Vliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen naheffingsaanslag omzetbelasting

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 1 augustus 1997, die betrekking heeft op een naheffingsaanslag in de omzetbelasting. De naheffingsaanslag, opgelegd over het tijdvak van 1 januari 1989 tot en met 31 december 1992, bedroeg in totaal ƒ 67.159,--, bestaande uit ƒ 35.529,-- aan enkelvoudige belasting en ƒ 31.630,-- aan verhoging. Na bezwaar tegen deze aanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, maar het Hof heeft deze uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot ƒ 25.079,-- aan enkelvoudige belasting en ƒ 11.240,-- aan verhoging. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.

Belanghebbende heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld. Tijdens de mondelinge behandeling was belanghebbende niet aanwezig, maar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde A, een belastingadviseur. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de volmacht die aan de gemachtigde was verleend, geldig was en dat het Hof op basis van deze volmacht de gemachtigde gerechtigd achtte om overeenstemming te bereiken met de Inspecteur over het brutowinstpercentage. Dit percentage werd voor de jaren in geschil op 100% gesteld.

De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende in cassatie verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet tot cassatie konden leiden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is op 23 december 1998 openbaar uitgesproken door vice-president R.J.J. Jansen en de overige rechters.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 1 augustus 1997 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1989 tot en met 31 december 1992 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 35.529,-- aan enkelvoudige belasting en ƒ 31.630,-- aan verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd, met het besluit geen verdere kwijtschelding van de verhoging te verlenen. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft vernietigd en de aanslag heeft verminderd tot ƒ 25.079,-- aan enkelvoudige belasting en ƒ 11.240,-- aan verhoging. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Na het verstrijken van de cassatietermijn heeft belanghebbende nog een geschrift ingediend. Op dat stuk kan echter geen acht worden geslagen, nu de wet niet de mogelijkheid biedt zodanig stuk in te dienen. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. Belanghebbende heeft de zaak mondeling doen toelichten door mr A.P. Flinterman, advocaat te Woerden.
3. Beoordeling van de klachten 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Belanghebbende was bij de mondelinge behandeling van het beroep door het Hof vertegenwoordigd door A, als zijn gemachtigde; belanghebbende zelf was niet aanwezig. Daarnaast was op de zitting aanwezig de Inspecteur. De aan het Hof toegezonden volmacht luidt als volgt:
"De ondergetekende, X, wonende (?), machtigt hierbij A, belastingadviseur (?), met recht van substitutie, om namens hem in beroep te komen tegen de naheffingsaanslagen omzetbelasting en hem bij dat gerechtshof te vertegenwoordigen in alle zaken dit beroep betreffende. De ondergetekende zal de bij deze verleende volmacht te allen tijde kunnen herroepen."
3.2. Het Hof heeft - in cassatie niet bestreden - vastgesteld dat partijen ter zitting het erover eens geworden zijn dat het brutowinstpercentage voor elk van de in geschil zijnde jaren op 100% gesteld kan worden. Hiervan uitgaande heeft het Hof de verschuldigde belasting berekend. Daarbij heeft het Hof geen rechtsregel geschonden door op grond van de hiervóór in 3.1 vermelde inhoud van de volmacht aan te nemen - zoals het kennelijk heeft gedaan - dat belanghebbendes gemachtigde gerechtigd was namens belanghebbende ter zitting met de Inspecteur overeenstemming te bereiken omtrent het brutowinstpercentage. Voorzover de klachten uitgaan van een andere opvatting, falen zij derhalve.
3.3. Voor het overige kunnen de klachten evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 23 december 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart, De Moor, Van Brunschot en Van Vliet, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.