ECLI:NL:HR:1998:AA2264

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 december 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
33975
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • De Moor
  • Van Vliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting en huurovereenkomst

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Stichting X tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, die betrekking heeft op een naheffingsaanslag in de omzetbelasting. De naheffingsaanslag, opgelegd over het tijdvak van 1 januari 1994 tot en met 31 maart 1996, bedroeg f 500.990,-- en werd na bezwaar door de Inspecteur gehandhaafd. De Stichting X ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde. De Stichting X heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak.

De Hoge Raad beoordeelt de klachten van de Stichting X en komt tot de conclusie dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat er op 31 maart 1995, 18.00 uur, geen huurovereenkomst tot stand was gekomen tussen de Stichting X en de Vereniging A, ondanks de intentie om de nieuwbouw te verhuren. Dit oordeel van het Hof geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van de Stichting X niet kunnen leiden tot cassatie, omdat het Hof correct heeft vastgesteld dat de bepalingen van de Wet van 18 december 1995 niet van toepassing zijn.

Wat betreft de proceskosten oordeelt de Hoge Raad dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de Stichting X, en dit arrest is op 9 december 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen, samen met de raadsheren De Moor en Van Vliet, en in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de Stichting X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 26 september 1997 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1994 tot en met 31 maart 1996 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van f 500.990,--, zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de klachten Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende en de Vereniging A (hierna: de Vereniging) op 31 maart 1995, 18.00 uur, de intentie hadden dat belanghebbende de op te leveren nieuwbouw aan de Vereniging zou gaan verhuren, en voorts dat met betrekking tot die nieuwbouw niet al op 31 maart 1995, 18.00 uur, een huurovereenkomst was totstandgekomen. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan als verweven met waarderingen van feitelijke aard voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk. Uitgaande van dit oordeel heeft het Hof terecht beslist dat het bepaalde in artikel V, lid 9, aanhef en onderdeel a, van de Wet van 18 december 1995, Stb. 659, niet van toepassing is. De klachten kunnen derhalve niet tot cassatie leiden.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 9 december 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en door de raadsheren De Moor en Van Vliet, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff en op die datum in het openbaar uitgesproken.