Uitspraak
[woonplaats].
1.De bestreden beschikking
2.Geding in cassatie
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden beschikking
4.Beslissing
6 oktober 1998.
Hoge Raad
Op 6 oktober 1998 heeft de Hoge Raad der Nederlanden een eindbeschikking gedaan in een cassatiezaak tegen een beschikking van het Gerechtshof te Arnhem, die op 5 juni 1996 was gegeven. De zaak betreft een verzet tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel dat door de Officier van Justitie in het arrondissement Leeuwarden op 18 september 1995 was uitgevaardigd. De veroordeelde, geboren in 1943, had bezwaar gemaakt tegen dit dwangbevel, maar het Hof verklaarde het verzet ongegrond. De Hoge Raad heeft in zijn tussenbeschikking van 18 november 1997 de veroordeelde in de gelegenheid gesteld om het verschuldigde bedrag van ƒ 1097,27 te consigneren, wat uiteindelijk is gebeurd.
De Hoge Raad heeft de bestreden beschikking van het Hof beoordeeld en vastgesteld dat de Officier van Justitie te Leeuwarden niet bevoegd was om het dwangbevel uit te vaardigen, aangezien de tenuitvoerlegging van het vonnis door het openbaar ministerie dat de zaak aanhangig had gemaakt, diende te geschieden. Dit leidde tot de conclusie dat de bestreden beschikking niet in stand kon blijven. De Hoge Raad heeft daarom de beschikking van het Hof vernietigd en het verzet tegen het dwangbevel gegrond verklaard. Tevens is bepaald dat het door de veroordeelde in consignatie gegeven bedrag aan haar zal worden gerestitueerd.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van bevoegdheid bij de tenuitvoerlegging van vonnissen en de rol van het openbaar ministerie in dit proces. De beslissing van de Hoge Raad is een belangrijke bevestiging van de rechtsbescherming van de veroordeelde in het strafrechtelijke proces.