Uitspraak
[woonplaats].
1.De bestreden beschikking
2.Geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
4.Beslissing
4 november 1997.
Hoge Raad
Op 4 november 1997 heeft de Hoge Raad der Nederlanden een tussenbeschikking gegeven in een cassatieprocedure tegen een beschikking van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft een beroep in cassatie van een veroordeelde die in 1993 was veroordeeld tot betaling van een geldboete van ƒ 500,- voor diefstal in vereniging. Na het uitblijven van betaling heeft het Openbaar Ministerie op 18 september 1995 een dwangbevel uitgevaardigd. De veroordeelde heeft hiertegen verzet aangetekend, maar het Gerechtshof heeft dit verzet op 5 juni 1996 ongegrond verklaard. De veroordeelde heeft vervolgens cassatie ingesteld, waarbij mr. E. Th. Hummels als advocaat optreedt.
De Hoge Raad heeft in deze beschikking de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat de wet vereist dat de veroordeelde voorafgaand aan het cassatieberoep het nog verschuldigde bedrag en de griffiekosten moet consigneren. De veroordeelde heeft aangevoerd dat zij niet in staat is om aan deze verplichting te voldoen en dat dit in strijd is met het recht op toegang tot de rechter zoals gewaarborgd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De Hoge Raad overweegt dat de procedure van artikel 575 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) een beperkte strekking heeft en dat de wetgever geen mogelijkheid tot vrijstelling van de consignatieverplichting heeft voorzien. De Hoge Raad stelt de veroordeelde in de gelegenheid om binnen veertien dagen het verschuldigde bedrag te consigneren, alvorens verder te beslissen over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep. De beschikking van de Hoge Raad is gegeven in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting.