ECLI:NL:HR:1997:ZD7720

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 december 1997
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
106.227
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • H. Haak
  • A. Davids
  • J. Koster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging en diefstal van een portefeuille tijdens een vechtpartij

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 1997 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder vrijgesproken van een primair ten laste gelegd feit, maar was wel veroordeeld voor openlijke geweldpleging en diefstal van een portefeuille. De feiten vonden plaats op 16 oktober 1993 te Zevenaar, waar de verdachte samen met anderen betrokken was bij een vechtpartij. Tijdens deze vechtpartij heeft de verdachte een portefeuille weggenomen die toebehoorde aan een van de slachtoffers. De verdachte stelde dat hij de portefeuille als een gevonden voorwerp beschouwde, maar het Hof oordeelde dat hij zich bewust was van de herkomst van de portefeuille en de intentie had om deze toe te eigenen. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van de diefstal toereikend gemotiveerd was en verwierp het cassatieberoep. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijke intentie bij de diefstal en de beoordeling van de omstandigheden waaronder de portefeuille werd weggenomen.

Uitspraak

16 december 1997
Strafkamer
nr. 106.227
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 17 oktober 1996 alsmede tegen alle op de terechtzitting van dit Hof gegeven beslissingen in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, wonende te
[woonplaats].
Het beroep – dat zich kennelijk niet richt tegen de gegeven vrijspraak – is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr J. Goldschmeding, advocaat te Doesburg, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Van Dorst heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
ten aanzien van subsidiair onder A.:
hij op 16 oktober 1993 te Zevenaar met anderen, op de openbare weg openlijk met verenigde krachten geweld heeft gepleegd tegen [betrokkene 1], welk geweld bestond uit het vastpakken van die [betrokkene 1] en het tegen de grond gooien van die [betrokkene 1] en het geven van elleboogstoten aan die [betrokkene 1] en het schoppen en trappen en slaan van die [betrokkene 1].
ten aanzien van subsidiair onder B.:
hij op 16 oktober 1993 te Zevenaar met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portefeuille, inhoudende bankbiljetten en een bankpas en een kentekenbewijs, toebehorende aan [betrokkene 1].
4.2. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
Ten aanzien van het subsidiair onder A en B telastegelegde:
Het proces-verbaal van 16 oktober 1993, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden hoofdagent van politie, district De Liemers (dossier – paragraaf 1.1), houdt in als verklaring van
[betrokkene 1]- zakelijk weergegeven -:
Op 16 oktober 1993, omstreeks 02.20 uur liep ik via de Nijstad richting mijn woning. Ik stak de Grietsestraat over en zag dat aldaar bij een muurtje een groep jongelui stond. Ik denk dat het er ongeveer 10 waren.
Ik werd door diverse personen uit die groep aangevallen. Ik was inmiddels op de grond gevallen. De overige personen sloegen en schopten mij waar ze mij maar konden raken. Tengevolge van de slagen en schoppen heb ik nu pijn boven mijn oog, mijn bovenlip, mijn schouders, armen, rug en benen.
Heden, zaterdag 16 oktober 1993, omstreeks 09.00 uur, ontdekte ik dat ik mijn portefeuille met inhoud kwijt was. In de portefeuille zaten onder meer f. 100,--, mijn paspoort, kentekenbewijs van mijn auto, bankpasje en mijn rijbewijs.
Het proces-verbaal van 15 maart 1994, op ambtseed opgemaakt door P.J. Blom, hoofdagent van politie, district De Liemers (dossier-paragraaf 1.3), houdt in als verklaring van [betrokkene 1] - zakelijk weergegeven -:
Op 16 oktober 1993, omstreeks 02.20 uur liep ik via de Grietsestraat te Zevenaar naar de Mallemoolen. Toen ik bij de Mallemoolen kwam zag ik een groepje jongens en meisjes bij het muurtje met bloembak staan. Ik liep via de smalle doorgang langs slagerij Pastoors de Mallemoolen op. Op een gegeven moment werd mij de doorgang versperd door een Molukse jongen. Die jongen pakte mij vast en hij probeerde mij naar de grond te trekken. Wij vielen allebei maar hij viel over het muurtje en kwam aan de andere kant van dat muurtje te liggen. Ondertussen waren zijn vrienden begonnen met mij te schoppen en te slaan. Ik werd overal geschopt, maar voornamelijk in mijn gezicht. Ook werd er op mijn rechterarm getrapt. De anderen trapten met alle macht op mijn bovenarm en mijn schouder. Ik werd vervolgens overal geschopt en geslagen.
Mijn portefeuille is tijdens de vechtpartij uit mijn jaszak gehaald of gevallen en door die knapen meegenomen. In de portefeuille zat geld en onder andere mijn Rabo-bankpasje. Het proces-verbaal van 16 maart 1994, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 3], wachtmeester eerste klas van politie, district De Liemers (dossier-paragraaf 1.6), houdt in als de op 16 maart 1994 omstreeks 11.10 uur afgelegde verklaring van verdachte - zakelijk weergegeven -:
In de nacht van vrijdag 15 oktober 1993 op zaterdag 16 oktober 1993 ben ik samen met een groep vrienden en bekenden in café Seven Aeren in Zevenaar geweest. Na sluitingstijd troffen wij elkaar weer bij de Mallemoolen te Zevenaar. Nadat wij er een tiental minuten hadden gestaan, zag ik dat [betrokkene 2] met een man stond te praten. Kort daarna hoorde ik een luide knal. Ik begreep wel dat er gevochten werd. Ik zag dat de groep zich al vechtend verplaatste naar het daar gelegen muurtje. Ik zag op een gegeven moment ook dat [betrokkene 2] en die man op de grond lagen. Ik weet dat die man, [betrokkene 1], behoorlijk geslagen en geschopt is.
Op een gegeven moment, tijdens de vechtpartij nog, zag ik iets vierkants op de grond liggen bij de groep mensen. Ik zag dat het een portefeuille was. Ik heb deze toen opgeraapt en ben er mee weggelopen. Ik had wel het vermoeden dat deze portefeuille niet van mijn vrienden was. Ik keek in de door mij weggenomen portefeuille en zag een bankbiljet van f. 100,-- zitten. Ik nam dit biljet er uit en stak dat in mijn zak. Vervolgens heb ik gekeken wat er nog meer in de portefeuille zat. Hierin zaten twee biljetten van vijftig Duitse marken, een rijbewijs, een europas van vermoedelijk de Rabobank en nog iets.
Het proces-verbaal van 16 maart 1994, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 3], wachtmeester eerste klas van politie, district De Liemers (dossier-paragraaf 1.7), houdt in als de op 16 maart 1994 omstreeks 13.35 uur afgelegde verklaring van verdachte - zakelijk weergegeven -:
Vanmorgen heb ik reeds verklaard dat ik op zaterdagmorgen 16 oktober 1993 met een groep vrienden en bekenden op de Mallemoolen in Zevenaar stond. Ik verklaarde toen al dat [betrokkene 2] daar stond te praten met de persoon waarvan ik later te weten kwam dat dat [betrokkene 1] was. Bij dat groepje waren aanwezig de mij bekende [betrokkene 3], [betrokkene 4], [betrokkene 2], [betrokkene 5], [betrokkene 6] en nog enkele personen. Ik kan niet vertellen wie precies wat heeft gedaan.
Op een gegeven moment is [betrokkene 2] over het muurtje terecht gekomen. Op dat moment zag ik tussen de voeten van de vechtende personen een portefeuille liggen. Ik ben toen naar de vechtende groep toegelopen. Op een gegeven moment kon ik de portefeuille oprapen zonder het risico te lopen op mijn vingers getrapt te worden.
De mishandelingen stopten even. Ik zag dat [betrokkene 1] geknield aan mijn kant van het muurtje zat. Ik was toen al een eind naar de plaats van het gevecht gelopen en toen ik bij [betrokkene 1] aankwam, zat hij nog steeds geknield. Ik ben naar [betrokkene 1] toegelopen en toen ik naast hem stond, heb ik hem vier keer met kracht een elleboogstoot op zijn rug gegeven.
5.1.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aldaar onder meer aangevoerd:
"Mijns inziens is er geen sprake van diefstal van de portefeuille. Er kan hoogstens sprake zijn van verduistering. Cliënt zag de portefeuille liggen. Die portefeuille zou ook van een voorbijganger kunnen zijn en dan zou sprake zijn geweest van een gevonden voorwerp"
5.2. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof onder meer vastgesteld:
(i) dat sprake was van geweldpleging jegens een persoon door een groep personen waarvan de verdachte deel uitmaakte;
(ii) dat de verdachte tijdens deze vechtpartij tussen de voeten van de vechtende personen een portefeuille zag liggen en dat hij deze portefeuille op een gegeven moment heeft opgeraapt toen hij niet het risico liep op zijn vingers te worden getrapt;
(iii) dat hij wel vermoedde dat die portefeuille niet van zijn vrienden was;
(iv) dat hij met die portefeuille is weggelopen, de inhoud van die portefeuille heeft bekeken, daaruit vervolgens een biljet van ƒ 100,- heeft gehaald en dit in zijn zak heeft gestoken.
5.3.
De bewezenverklaring is, ook voorzover deze inhoudt dat de verdachte de desbetreffende portefeuille heeft weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening, toereikend gemotiveerd. Het Hof heeft klaarblijkelijk en niet onbegrijpelijk uit de hiervoor onder 5.2 weergegeven vaststellingen afgeleid dat de verdachte toen hij die portefeuille opraapte, moet hebben beseft dat deze toebehoorde aan één van de personen met wie hij en zijn vrienden slaags waren geraakt en dat bij de verdachte van meet af aan de bedoeling heeft voorgezeten om zich die portefeuille toe te eigenen.
Het in hoger beroep door de raadsman gevoerde verweer, kennelijk strekkende ten betoge dat de verdachte die portefeuille aanvankelijk als gevonden voorwerp beschouwde, vindt dus zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen.
5.4.
Het middel faalt dus.
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak – voorzover aan zijn oordeel onderworpen – ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
De Hoge Raad verwerpt het beroep.