Uitspraak
Strafkamer
nr. 106.227
SM
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, wonende te
[woonplaats].
ten aanzien van subsidiair onder A.:
Ten aanzien van het subsidiair onder A en B telastegelegde:
[betrokkene 1]- zakelijk weergegeven -:
Ik werd door diverse personen uit die groep aangevallen. Ik was inmiddels op de grond gevallen. De overige personen sloegen en schopten mij waar ze mij maar konden raken. Tengevolge van de slagen en schoppen heb ik nu pijn boven mijn oog, mijn bovenlip, mijn schouders, armen, rug en benen.
Mijn portefeuille is tijdens de vechtpartij uit mijn jaszak gehaald of gevallen en door die knapen meegenomen. In de portefeuille zat geld en onder andere mijn Rabo-bankpasje. Het proces-verbaal van 16 maart 1994, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 3], wachtmeester eerste klas van politie, district De Liemers (dossier-paragraaf 1.6), houdt in als de op 16 maart 1994 omstreeks 11.10 uur afgelegde verklaring van verdachte - zakelijk weergegeven -:
Op een gegeven moment, tijdens de vechtpartij nog, zag ik iets vierkants op de grond liggen bij de groep mensen. Ik zag dat het een portefeuille was. Ik heb deze toen opgeraapt en ben er mee weggelopen. Ik had wel het vermoeden dat deze portefeuille niet van mijn vrienden was. Ik keek in de door mij weggenomen portefeuille en zag een bankbiljet van f. 100,-- zitten. Ik nam dit biljet er uit en stak dat in mijn zak. Vervolgens heb ik gekeken wat er nog meer in de portefeuille zat. Hierin zaten twee biljetten van vijftig Duitse marken, een rijbewijs, een europas van vermoedelijk de Rabobank en nog iets.
Op een gegeven moment is [betrokkene 2] over het muurtje terecht gekomen. Op dat moment zag ik tussen de voeten van de vechtende personen een portefeuille liggen. Ik ben toen naar de vechtende groep toegelopen. Op een gegeven moment kon ik de portefeuille oprapen zonder het risico te lopen op mijn vingers getrapt te worden.
De mishandelingen stopten even. Ik zag dat [betrokkene 1] geknield aan mijn kant van het muurtje zat. Ik was toen al een eind naar de plaats van het gevecht gelopen en toen ik bij [betrokkene 1] aankwam, zat hij nog steeds geknield. Ik ben naar [betrokkene 1] toegelopen en toen ik naast hem stond, heb ik hem vier keer met kracht een elleboogstoot op zijn rug gegeven.
"Mijns inziens is er geen sprake van diefstal van de portefeuille. Er kan hoogstens sprake zijn van verduistering. Cliënt zag de portefeuille liggen. Die portefeuille zou ook van een voorbijganger kunnen zijn en dan zou sprake zijn geweest van een gevonden voorwerp"
(i) dat sprake was van geweldpleging jegens een persoon door een groep personen waarvan de verdachte deel uitmaakte;
(ii) dat de verdachte tijdens deze vechtpartij tussen de voeten van de vechtende personen een portefeuille zag liggen en dat hij deze portefeuille op een gegeven moment heeft opgeraapt toen hij niet het risico liep op zijn vingers te worden getrapt;
(iii) dat hij wel vermoedde dat die portefeuille niet van zijn vrienden was;
(iv) dat hij met die portefeuille is weggelopen, de inhoud van die portefeuille heeft bekeken, daaruit vervolgens een biljet van ƒ 100,- heeft gehaald en dit in zijn zak heeft gestoken.
Het in hoger beroep door de raadsman gevoerde verweer, kennelijk strekkende ten betoge dat de verdachte die portefeuille aanvankelijk als gevonden voorwerp beschouwde, vindt dus zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen.