Uitspraak
[woonplaats].
1 juli 1997.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 juli 1997 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld door de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam voor verschillende strafbare feiten, waaronder opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. Tijdens de behandeling in hoger beroep is noch de verdachte noch diens raadsman verschenen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er een aantekening op de dagvaarding stond dat een afschrift aan de raadsman was verstrekt, maar dat dit niet voldoende was om aan te nemen dat de raadsman op de hoogte was van de zitting. Het Hof had niet onderzocht of de raadsman daadwerkelijk op de hoogte was van de zitting, wat in strijd is met het recht op verdediging. Dit verzuim leidde tot de nietigheid van het onderzoek. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor een nieuwe behandeling.