Uitspraak
[woonplaats].
20 mei 1997.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 mei 1997 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de beslissing van de Kantonrechter te Amsterdam. De Kantonrechter had op 18 augustus 1995 een administratieve sanctie van ƒ 50,- opgelegd aan de betrokkene wegens het stilstaan met een voertuig op een kruispunt, in strijd met artikel 23, eerste lid onder a, van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990). De betrokkene had beroep in cassatie ingesteld, omdat hij van mening was dat de Kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat zijn voertuig voor een deel op de kruising stond.
De Hoge Raad oordeelde dat de Kantonrechter niet voldoende inzicht had gegeven in zijn gedachtegang. De Kantonrechter was uitgegaan van de juistheid van een door de betrokkene overgelegde situatietekening, maar had niet duidelijk gemaakt waarom het voertuig als stilstaan op de kruising werd aangemerkt. De Hoge Raad merkte op dat de vraag of een weggedeelte tot het kruisingsvlak behoort, afhankelijk is van de specifieke omstandigheden van de kruising en dat de Kantonrechter dit niet had onderbouwd.
Daarom concludeerde de Hoge Raad dat de beslissing van de Kantonrechter leed aan een motiveringsgebrek. De Hoge Raad vernietigde de bestreden beslissing en wees de zaak terug naar het Kantongerecht te Amsterdam, waarbij het de Kantonrechter vrijstond om te onderzoeken of de omschrijving van de geconstateerde gedraging diende te worden gewijzigd, bijvoorbeeld naar overtreding van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a RVV 1990. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter in administratieve sanctiezaken.