ECLI:NL:HR:1997:ZD0716

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 mei 1997
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
408-96-V
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • H. Haak
  • A. Koster
  • M. Schipper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en terugwijzing van de beslissing van de Kantonrechter inzake administratieve sanctie voor stilstaan op een kruispunt

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 mei 1997 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de beslissing van de Kantonrechter te Amsterdam. De Kantonrechter had op 18 augustus 1995 een administratieve sanctie van ƒ 50,- opgelegd aan de betrokkene wegens het stilstaan met een voertuig op een kruispunt, in strijd met artikel 23, eerste lid onder a, van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990). De betrokkene had beroep in cassatie ingesteld, omdat hij van mening was dat de Kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat zijn voertuig voor een deel op de kruising stond.

De Hoge Raad oordeelde dat de Kantonrechter niet voldoende inzicht had gegeven in zijn gedachtegang. De Kantonrechter was uitgegaan van de juistheid van een door de betrokkene overgelegde situatietekening, maar had niet duidelijk gemaakt waarom het voertuig als stilstaan op de kruising werd aangemerkt. De Hoge Raad merkte op dat de vraag of een weggedeelte tot het kruisingsvlak behoort, afhankelijk is van de specifieke omstandigheden van de kruising en dat de Kantonrechter dit niet had onderbouwd.

Daarom concludeerde de Hoge Raad dat de beslissing van de Kantonrechter leed aan een motiveringsgebrek. De Hoge Raad vernietigde de bestreden beslissing en wees de zaak terug naar het Kantongerecht te Amsterdam, waarbij het de Kantonrechter vrijstond om te onderzoeken of de omschrijving van de geconstateerde gedraging diende te worden gewijzigd, bijvoorbeeld naar overtreding van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a RVV 1990. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter in administratieve sanctiezaken.

Uitspraak

20 mei 1997
Strafkamer
nr. 408-96-V
CJIB 8166194
LD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen de beslissing van de Kantonrechter te Amsterdam van 18 augustus 1995 betreffende:
[betrokkene], wonende te
[woonplaats].
1. De beslissing van de Kantonrechter
De Kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard.
De beslissing van de Kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
De betrokkene heeft tegen de beslissing van de Kantonrechter beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de bestreden beslissing
3.1. Bij inleidende beschikking is aan de betrokkene een administratieve sanctie opgelegd van ƒ 50,- ter zake van ‘’stilstaan op een kruispunt’’ met een voertuig gekentekend [kenteken], feitcode R396A, verricht op 15 december 1994 te Amsterdam met als plaatsaanduiding: Victorieplein/Deltastraat.
3.2. De desbetreffende gedraging is een overtreding van het voorschrift, gesteld bij art. 23, eerste lid onder a, RVV 1990.
Die bepaling luidt voor zover te dezen van belang:
‘’De bestuurder mag zijn voertuig niet laten stilstaan a) op een kruispunt (...)’’
Ingevolge art. 1, eerste lid aanhef en onder t, van het RVV 1990 wordt in dat Reglement onder kruispunt verstaan:
‘’kruising of splitsing van wegen’’.
3.3. De Nota van Toelichting op het RVV 1990 houdt ten aanzien van art. 23 in: ‘’Artikel 23 bevat slechts een verbod stil te staan voor die gevallen waar dat uit een oogpunt van verkeersveiligheid of doorstroming absoluut noodzakelijk is en waar dit niet reeds uit de algemene bepaling in de WVW voortvloeit of waar dit beter door middel van een verkeersteken kan worden bereikt’’ (Stb. 1990, 459, blz. 105).
3.4. Nu de Kantonrechter in de bestreden beslissing klaarblijkelijk van de juistheid van de door de betrokkene overgelegde situatietekening is uitgegaan, is zijn oordeel dat het voertuig van de betrokkene voor een deel op de kruising Victorieplein/Deltastraat stilstond, dus op het weggedeelte dat aan die wegen gemeenschappelijk is, in het licht van het gevoerde verweer en de ter adstructie daarvan overgelegde tekening, niet begrijpelijk.
Deze zich bij de stukken bevindende situatietekening behelst een plattegrond van het kruispunt Victorieplein en de haaks daarop staande Deltastraat, waarop een auto gekentekend [kenteken] schetsmatig is aangeduid, staande in het verlengde van een aantal andere geparkeerde auto's langs een zijde van het Victorieplein ter hoogte van de hoek met de Deltastraat.
3.5. De Kantonrechter heeft met zijn oordeel dat de gedraging is verricht, geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang.
Indien hij heeft geoordeeld dat ingeval van een kruising of splitsing van wegen de ‘’afrondingen van de hoeken’’ — waarmee de Kantonrechter kennelijk het oog heeft de rond de hoeken gelegen weggedeelten — steeds tot het kruisingsvlak, te weten het weggedeelte dat aan die wegen gemeenschappelijk is, moeten worden gerekend, heeft hij miskend dat die opvatting in zijn algemeenheid niet als juist kan worden aanvaard. De vraag of een weggedeelte tot het kruisingsvlak behoort dient aan de hand van de strekking van art. 23 RVV 1990 te worden beantwoord en kan verschillen al naar gelang de ligging van de desbetreffende kruising of splitsing van wegen.
Indien de Kantonrechter daaraan evenwel niet heeft voorbijgezien, dan is zijn oordeel dat de gedraging is verricht, in het licht van het aangevoerde en de ter adstructie daarvan overgelegde situatietekening niet begrijpelijk, aangezien zonder nadere motivering, welke in de bestreden beslissing ontbreekt, niet valt in te zien dat het weggedeelte waarop de desbetreffende auto is aangegeven tot het kruisingsvlak moet worden gerekend. De bestreden beslissing lijdt dus aan een motiveringsgebrek, zodat zij niet in stand kan blijven en terugwijzing moet volgen.
Opmerking verdient dat na terugwijzing het de Kantonrechter vrijstaat te onderzoeken of de omschrijving van de geconstateerde gedraging dient te worden gewijzigd, waarbij in het onderhavige geval valt te denken aan overtreding van het voorschrift gesteld bij art. 24, eerste lid, aanhef en onder a RVV 1990.
4. Beslissing
De Hoge Raad vernietigt de bestreden beslissing en wijst de zaak terug naar het Kantongerecht te Amsterdam ter behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Haak als voorzitter, en de raadsheren Koster en Schipper, in bijzijn van de waarnemend-griffier Van de Griend, en uitgesproken op
20 mei 1997.