Uitspraak
6 mei 1997.
Hoge Raad
In deze zaak, die op 6 mei 1997 door de Hoge Raad is behandeld, gaat het om de vraag of een administratieve sanctie kan worden opgelegd voor het overschrijden van de maximumsnelheid buiten bebouwde kom bij wegwerkzaamheden, ondanks dat het verkeersbord in strijd met wettelijke voorschriften zou zijn geplaatst. De betrokkene had beroep in cassatie ingesteld tegen de beslissing van de Kantonrechter te Dordrecht, die zijn beroep ongegrond had verklaard. De Kantonrechter had geoordeeld dat de administratieve sanctie terecht was opgelegd, ondanks de stelling van de betrokkene dat het verkeersbord niet volgens de geldende voorschriften was geplaatst.
De Hoge Raad oordeelt dat artikel 62 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (RVV) 1990 een gedragsregel vaststelt die weggebruikers verplicht om gevolg te geven aan verkeerstekens die gebod of verbod inhouden, ongeacht of deze verkeerstekens al dan niet met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke voorschriften zijn geplaatst. Dit betekent dat het niet aan de weggebruiker is om te beoordelen of een verkeersbord terecht is geplaatst. De Hoge Raad benadrukt dat ook vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid deze beoordeling niet aan de weggebruiker kan worden overgelaten. De Hoge Raad concludeert dat de opvatting van de betrokkene onjuist is en dat de Kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat de administratieve sanctie kon worden opgelegd.
De Hoge Raad verwerpt het beroep van de betrokkene, waarmee de beslissing van de Kantonrechter in stand blijft. Dit arrest bevestigt de noodzaak voor weggebruikers om verkeersborden te respecteren, ongeacht de omstandigheden waaronder deze zijn geplaatst, en onderstreept het belang van verkeersveiligheid.