ECLI:NL:HR:1997:ZD0684

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 april 1997
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
529-96-V
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • H. Haak
  • A. Davids
  • M. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen beslissing Kantonrechter Zutphen over administratieve sanctie voor parkeren zonder vergunning

Op 8 april 1997 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak tegen de beslissing van de Kantonrechter te Zutphen van 26 april 1996. De Kantonrechter had het beroep van de betrokkene gegrond verklaard, nadat deze een administratieve sanctie had ontvangen voor het parkeren op een parkeerplaats voor vergunninghouders zonder de vereiste parkeervergunning. De Officier van Justitie had beroep in cassatie ingesteld tegen deze beslissing, waarbij de Advocaat-Generaal Loeb had geconcludeerd tot vernietiging van de Kantonrechter's uitspraak en terugwijzing naar het Kantongerecht.

De Hoge Raad beoordeelde de bestreden beslissing en concludeerde dat de Kantonrechter een onjuiste rechtsopvatting had. De gedragingen van de betrokkene waren omschreven in de bijlage van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV), wat betekende dat een administratieve sanctie kon worden opgelegd. De Hoge Raad oordeelde dat de gemeente Zutphen, in tegenstelling tot de gemeente Amsterdam, gebruik had gemaakt van haar bevoegdheid tot heffing van parkeerbelasting, en dat de verschillen in de regelgeving tussen gemeenten niet in strijd waren met het gelijkheidsbeginsel.

Uiteindelijk vernietigde de Hoge Raad de beslissing van de Kantonrechter en wees de zaak terug naar het Kantongerecht te Zutphen voor verdere behandeling en beslissing in overeenstemming met het arrest. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor gelijke behandeling in vergelijkbare gevallen, maar erkent ook de verschillen in gemeentelijke regelgeving.

Uitspraak

8 april 1997
Strafkamer
nr. 529-96-V
CJIB 9442694
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen de beslissing van de Kantonrechter te Zutphen van 26 april 1996 betreffende:
[betrokkene], gevestigd te
[vestigingsplaats].
1. De beslissing van de Kantonrechter
De Kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene gegrond verklaard.
De beslissing van de Kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
De Officier van Justitie in het arrondissement te Zutphen heeft tegen de beslissing van de Kantonrechter beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift, tevens cassatieschriftuur houdende een middel van cassatie, is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Loeb heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beslissing en tot terugwijzing van de zaak naar het Kantongerecht te Zutphen.
3. Beoordeling van de bestreden beslissing
3.1. Art. 8, eerste lid, van de Verordening op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren van de gemeente Zutphen houdt in:
"Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een belanghebbendenplaats slechts aan vergunninghouders is toegestaan aldaar een motorvoertuig te parkeren of geparkeerd te houden:
a. zonder vergunning;
b. zonder dat het motorvoertuig duidelijk zichtbaar is voorzien van de vergunning;
c. in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften".
3.2. Voormelde gedragingen zijn omschreven in de bijlage bedoeld in art. 2 van de Wet administratief-rechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV), zodat ter zake van een zodanige gedraging een administratieve sanctie kan worden opgelegd op de wijze als bij die wet bepaald.
3.3. Bij inleidende beschikking is aan de betrokkene een administratieve sanctie van ƒ 100,- opgelegd ter zake van "voertuig parkeren op een parkeerplaats voor vergunninghouders zonder parkeervergunning", feitcode R592, op 8 juli 1995 te Zutphen.
3.4. In het beroepschrift aan de Officier van Justitie heeft de betrokkene aangevoerd over de benodigde parkeervergunning te beschikken.
3.5. De Officier van Justitie heeft vervolgens de omschrijving van de gedraging ter zake waarvan de sanctie is opgelegd gewijzigd in "parkeren op parkeerplaats vergunninghouder zonder duidelijk zichtbare vergunning", feitcode R407B, en het sanctiebedrag dienovereenkomstig verlaagd tot ƒ 50,-.
3.6. De Kantonrechter heeft de beslissing van de Officier van Justitie vernietigd op grond van zijn oordeel dat deze beslissing strijdig is met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder met het gelijkheidsbeginsel. De Kantonrechter verwijst hierbij naar een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 15 september 1995 - het daartegen ingestelde cassatieberoep is verworpen bij arrest van de Hoge Raad van 8 januari 1997, NJB 1997, p. 178, nr. 4 - waarin is beslist - kort samengevat - dat indien vaststaat dat de verschuldigde parkeerbelasting tijdig is betaald, naheffing van die belasting niet is toegestaan, ook al is niet op de voorgeschreven wijze (in dat geval door het goed leesbaar achter de voorruit plaatsen van een door betaling uit een parkeerautomaat verkregen kaartje) aangifte gedaan. Het ging in die zaak om een door de gemeente Amsterdam opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting.
3.7. Anders dan de gemeente Zutphen heeft de gemeente Amsterdam gebruik gemaakt van de bij de wet van 21 juni 1990 (Stb. 426) in de Gemeentewet opgenomen bevoegdheid tot heffing van parkeerbelasting (thans art. 225 Gem.wet). De omstandigheid dat een gemeente voor wat betreft de regulering van het parkeren de keuze heeft tussen verschillende regimes brengt mee dat de gevolgen die verbonden zijn aan de niet-nakoming van voorschriften met betrekking tot het zichtbaar aanwezig zijn van een parkeerkaart of parkeervergunning in een motorvoertuig verschillend kunnen zijn, afhankelijk van het voor de desbetreffende parkeerplaats geldende regime. Dat verschil vloeit voort uit de onderscheiden aard van die voorschriften in de verschillende regimes.
De enkele omstandigheid dat in een gebied waar parkeerbelasting wordt geheven het niet voldoen aan genoemde voorschriften onder omstandigheden niet leidt tot het opleggen van een naheffingsaanslag brengt dan ook niet mee dat het opleggen van een administratieve sanctie ingevolge de WAHV ter zake van een soortgelijke gedraging, verricht ter plaatse waar geen fiscaal regime geldt, in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Indien voor een bepaald regime is gekozen, zullen bij toepassing daarvan gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld, maar daartoe behoren in ieder geval niet die gevallen waarvoor een ander regime geldt.
3.8. Uit het vorenoverwogene volgt dat het hiervoor onder 3.6 weergegeven oordeel van de Kantonrechter blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, zodat het middel terecht is voorgesteld.
4. Beslissing
De Hoge Raad vernietigt de bestreden beslissing en wijst de zaak terug naar het Kantongerecht te Zutphen ter behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Haak als voorzitter, en de raadsheren Davids en Van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp, in bijzijn van de waarnemend-griffier Bijvoet, en uitgesproken op
8 april 1997.