ECLI:NL:HR:1997:ZC9557

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 september 1997
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
105.147
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • H. Haak
  • A. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
  • J. Koster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bestreden uitspraak inzake opruiing en rechtsbijstand in hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 september 1997 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was veroordeeld voor opruiing en het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De Hoge Raad heeft zich in deze zaak gericht op twee belangrijke vragen. Ten eerste of de verdachte recht had op een raadsman tijdens het hoger beroep, en ten tweede of de dagvaarding geldig was zonder dat het strafbare feit specifiek was aangewezen.

De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte, die in voorlopige hechtenis was genomen, recht had op een raadsman. Er was echter geen bewijs dat de verdachte daadwerkelijk een raadsman had gehad tijdens het hoger beroep. Dit was in strijd met artikel 41, eerste lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat een verdachte zonder raadsman recht heeft op toevoeging van een raadsman door het bureau rechtsbijstandvoorziening. De Hoge Raad concludeerde dat het niet naleven van deze procedure een geldige behandeling van de zaak in de weg stond, waardoor de bestreden uitspraak niet in stand kon blijven.

Ten tweede oordeelde de Hoge Raad dat de opvatting dat in de dagvaarding het strafbare feit specifiek moest worden aangewezen, onjuist was. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van rechtsbijstand voor verdachten in strafzaken en de noodzaak van een correcte procedure bij het instellen van hoger beroep.

Uitspraak

9 september 1997
Strafkamer
nr. 105.147
NS

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te
's-Hertogenbosch van 16 april 1996 in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Breda van 21 juni 1995 - de verdachte ter zake van 1. "in het openbaar mondeling tot enig strafbaar feit opruien", 2. "handelen in strijd
met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot meer dan een schietwapen in de vorm van een pistool en revolver" en "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd" en 3. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie II onder 6e, meermalen gepleegd" veroordeeld tot twaalf maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven.
2. Het cassatieberoep
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr G. Spong, advocaat te
's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.1.
Ingevolge het bepaalde in art. 41, eerste lid, aanhef en onder b, Sv - zoals deze bepaling luidt sinds de inwerkingtreding op 15 juli 1994 van de Wet van 29 juni 1994, Stb. 501 - wordt aan de verdachte die geen raadsman heeft, door het bureau rechtsbijstandvoorziening een raadsman toegevoegd wanneer hoger beroep is ingesteld tegen het eindvonnis in eerste aanleg en het een zaak betreft waarin zijn voorlopige hechtenis is bevolen, op ambtshalve last van de voorzitter van het gerechtshof.
4.2.
Bij de stukken van het geding bevinden zich een op 6 oktober 1994 verleend bevel tot bewaring van de verdachte en een op 7 februari 1996 door de President van het Hof gegeven en tot de Raad van rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch gerichte last tot toevoeging van mr R.J.H. Klinkhamer als raadsman aan de verdachte. De stukken bevatten echter niets waaruit
kan volgen dat mr Klinkhamer ook daadwerkelijk als raadsman aan de verdachte is toegevoegd.
4.3.
Uit de stukken van het geding blijkt niet dat in hoger beroep een advocaat zich als raadsman heeft gesteld, terwijl daaruit evenmin blijkt dat toevoeging als bedoeld onder 4.1 van een (andere) raadsman heeft plaatsgevonden, zodat het ervoor moet worden gehouden dat de verdachte in die aanleg geen raadsman heeft gehad.
4.4.
Het in het belang van de verdachte gegeven voorschrift vervat in art. 41, eerste lid, aanhef en onder b, Sv is van zo grote betekenis dat, al wordt zulks niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet nakoming daarvan geacht moet worden aan een geldige behandeling van de terechtzitting in de weg te staan. De bestreden uitspraak kan derhalve niet in stand
blijven.
De Hoge Raad acht niettemin termen aanwezig het middel te bespreken.
5. Beoordeling van het middel
5.1.
Bij inleidende dagvaarding is aan de verdachte, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, telastegelegd dat:
hij op of omstreeks 8 september 1994 te Breda op de Grote Markt in het openbaar mondeling tot enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag heeft opgeruid, immers heeft verdachte, toen een aantal geüniformeerde politiemensen daar over de Grote Markt een linie hadden gevormd, en de politieambtenaar die de algehele leiding had, op luide en duidelijke toon in de richting van een groep personen (waar hij, verdachte, toe behoorde) had geroepen: "Ik vorder dat u omkeert en terugloopt in de richting van de Grote Markt en/of Reigerstraat.", althans soortgelijke woorden, tegen die politieambtenaren geroepen: "Wij laten ons niet tegenhouden." en/of "Jullie houden ons niet tegen." en/of "We gaan die lui van […] opzoeken.", althans woorden van soortgelijke strekking en/of heeft hij, verdachte, (daarbij) een armbeweging gemaakt ter aansporing van die groep om voorwaarts te trekken en/of met geweld die politielinie te doorbreken;
5.2.
Voorzover het middel ervan uitgaat dat in die telastelegging een feitelijke omschrijving van "enig strafbaar feit" ontbreekt, berust het op een onjuiste lezing van die telastelegging en mist het derhalve feitelijke grondslag.
Voorzover het middel berust op de opvatting dat voor de geldigheid van de dagvaarding die een op art. 131 Sr toegesneden telastelegging behelst, is vereist dat in die telastelegging het strafbare feit onderscheidenlijk de strafbare feiten waartoe is opgeruid met name moet(en) worden aangewezen slaagt het evenmin, aangezien die opvatting onjuist is.
5.3.
Het middel is derhalve tevergeefs voorgesteld.
6. Slotsom
Uit het hiervoor onder 4 overwogene volgt dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Haak als voorzitter, en de raadsheren Van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp en Koster, in bijzijn van de waarnemend-griffier Van Wijnen, en uitgesproken op 9 september 1997.