Uitspraak
10 oktober 1997.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 oktober 1997 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Optimum Research B.V. en een verweerder. De zaak betreft een geschil over de totstandkoming van een overeenkomst tussen partijen, waarbij verweerder stelt dat er op 27 januari 1989 een overeenkomst is gesloten voor het beheer van zijn vermogen door Optimum. Optimum betwist dit en stelt dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen. De Rechtbank heeft Optimum bij verstek veroordeeld tot schadevergoeding wegens wanprestatie, maar Optimum heeft hiertegen verzet aangetekend. De Rechtbank verklaarde Optimum niet-ontvankelijk in haar verzet, wat door het Gerechtshof werd bekrachtigd. Optimum heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het Gerechtshof, dat op zijn beurt het vonnis van de Rechtbank heeft vernietigd en de zaak ter verdere behandeling heeft verwezen. De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank ten onrechte een door verweerder overgelegd stuk terzijde heeft gelegd, waardoor het Hof niet op de juiste wijze heeft geoordeeld over de totstandkoming van de overeenkomst. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Gerechtshof en verwijst de zaak terug voor verdere behandeling.