ECLI:NL:HR:1997:AA3351

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 december 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
32353
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Zuurmond
  • A. Pos
  • M. Beukenhorst
  • H. Monné
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onroerende-zaakbelastingen en omzetbelasting bij ziekenhuisconstructie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 december 1997 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van Stichting X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 10 mei 1996. De zaak betreft een aanslag in de onroerende-zaakbelastingen van de gemeente Nijmegen voor het jaar 1993, opgelegd aan belanghebbende wegens het genot van een onroerende zaak, een ziekenhuis. De oorspronkelijke aanslag was vastgesteld op een heffingsgrondslag van f. 204.000.000,--, maar na bezwaar is deze verminderd tot f. 200.000.000,--. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van het Hoofd van de Afdeling Belastingen bevestigde.

In cassatie heeft belanghebbende betoogd dat bij de bepaling van de gecorrigeerde vervangingswaarde rekening moet worden gehouden met de omzetbelasting die aan haar in rekening is gebracht. De Hoge Raad oordeelt dat de vervangingswaarde moet worden bepaald op basis van de volle en onbezwaarde eigendom van een identiek object, waarbij de ter zake van de stichting of aanschaffing aan de ondernemer in rekening gebrachte omzetbelasting niet in aftrek kan worden gebracht, indien de ondernemer deze kan terugvorderen. De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het Hof dat de omzetbelasting moet worden opgenomen in de vervangingswaarde.

De Hoge Raad verwerpt het beroep van belanghebbende en oordeelt dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van Stichting X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 10 mei 1996 betreffende na te melden aan haar voor het jaar 1993 opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelastingen van de gemeente Nijmegen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 wegens het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 1, een aanslag in de onroerende-zaakbelastingen van de gemeente Nijmegen opgelegd naar een heffingsgrondslag van f. 204.000.000,--. Na daartegen gemaakt bezwaar is bij uitspraak van het Hoofd van de Afdeling Belastingen van de gemeente Nijmegen (hierna: het Hoofd) de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een heffingsgrondslag van f. 200.000.000,--. Belanghebbende is van de uitspraak van het Hoofd in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Het Hoofd heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende verricht vrijgestelde prestaties in de zin van art. 11, lid 1, letter c van de Wet op de omzetbelasting 1968. Vóór de eerste ingebruikneming heeft belanghebbende de "economische eigendom" van een, in haar opdracht gesticht, ziekenhuis "overgedragen" aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A B.V., waarna zij het ziekenhuis van deze B.V. heeft gehuurd. Met deze constructie heeft belanghebbende bereikt dat de ter zake van de stichting van het ziekenhuis aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting geheel aan haar is teruggegeven. De heffingsgrondslag voor de onroerende-zaakbelastingen is voor het ziekenhuis op grond van art. 273, eerste en vierde lid, van de gemeentewet (oud) bepaald op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde. 3.2. Het gaat in deze zaak om de vraag of, en zo ja, op welke wijze, bij de bepaling van de gecorrigeerde vervangingswaarde rekening dient te worden gehouden met omzetbelasting. 3.3. De vervangingswaarde is het - nog wegens technische en economische veroudering te corrigeren - offer (de stichtingskosten of de aanschaffingsprijs) voor een nieuw object, identiek aan het bestaande, uitgaande van vervanging omstreeks de peildatum. Tot die stichtingskosten behoort, bedrijfseconomisch bezien, niet de ter zake van die stichting of aanschaffing aan de ondernemer in rekening gebrachte omzetbelasting voor zover de ondernemer die omzetbelasting in aftrek kan brengen. 3.4. Het Hof heeft terecht geoordeeld dat bij de bepaling van de vervangingswaarde als indentiek object heeft te gelden de volle en onbezwaarde eigendom van een object, indentiek aan het bestaande. Het tweede middel, waarin een andere opvatting wordt verdedigd, faalt derhalve. 3.5. Belanghebbende is zowel eigenaresse als exploitante van het ziekenhuis. Het Hof heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat indien belanghebbende omstreeks de peildatum een nieuw object, identiek aan het onderhavige, zou hebben gesticht of zou hebben aangeschaft, zij de ter zake van die stichting of aanschaffing aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting niet in aftrek zou kunnen brengen. Anders dan in het middel wordt betoogd heeft het Hof hierbij terecht slechts rekening gehouden met de voor belanghebbende, gegeven haar positie voor de omzetbelasting, rechtstreeks uit de wet voortvloeiende fiscale gevolgen, zonder dat naast de veronderstelde vervanging tevens een omzetbelastingbesparende constructie wordt verondersteld. 's Hofs gevolgtrekking dat in de vervangingswaarde een bedrag voor omzetbelasting moet worden opgenomen is derhalve juist, zodat ook het eerste middel faalt.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 3 december 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken.