ECLI:NL:HR:1997:AA3335

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 december 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
32852
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • A. Bellaart
  • M. van der Putt-Lauwers
  • J. van Brunschot
  • C. Meij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam over navorderingsaanslag vennootschapsbelasting

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die op 6 november 1996 werd gedaan. De zaak betreft een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1989, opgelegd aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z. Aan de belanghebbende was aanvankelijk een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar bedrag van f 265.365, met inachtneming van investeringsbijdragen en desinvesteringsbetalingen. Na bezwaar tegen de navorderingsaanslag, die zonder verhoging was opgelegd, heeft het Hof de aanslag vernietigd.

De Staatssecretaris heeft cassatie ingesteld tegen deze uitspraak van het Hof. De kern van het geschil betreft de vraag of de navorderingsaanslag in stand kan blijven, gezien de vermeende vergissing bij de vaststelling van de investeringsbijdragen. Het Hof oordeelde dat, zelfs als er sprake was van een vergissing, deze niet aan belanghebbende kenbaar behoefde te zijn, waardoor de navorderingsaanslag ten onrechte was opgelegd. Het Hof concludeerde dat de kenbaarheid van de vergissing niet aan de belanghebbende kan worden toegerekend.

In cassatie betoogde de Staatssecretaris dat kennis en wetenschap van de gemachtigde aan de belanghebbende moeten worden toegerekend, ongeacht het tijdsverloop tussen de aanslag en de kennisname door de gemachtigde. De Hoge Raad verwierp dit betoog, omdat het geen steun vond in het recht. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en besloot het beroep te verwerpen. De uitspraak werd op 17 december 1997 gedaan door de vice-president en vier raadsheren, met een rechtheffing van f 315,-- voor de Staatssecretaris van Financiën.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 november 1996 betreffende de aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z over het jaar 1989 opgelegde navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende, die aanvankelijk in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1989 was aan geslagen naar een belastbaar bedrag van f 265.365,--, onder vermindering van de belasting met investeringsbijdragen ten bedrage van f 13.708,-- en onder vermeerdering van de belasting met desinvesteringsbetalingen ten bedrage van f 1.575,--, is over dat jaar een navorderingsaanslag, zonder verhoging, opgelegd, waarbij, onder handhaving van genoemd belastbaar bedrag en genoemde desinvesteringsbetaling, de investeringsbijdragen zijn bepaald op f 2.283,--. Deze aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat de uitspraak en de navorderingsaanslag heeft vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van het middel van cassatie 3.1. Voor het Hof was tussen partijen in geschil of de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag, welke aanslag is opgelegd ter zake van bij de primitieve aanslag tot een te hoog bedrag in aanmerking genomen investeringsbijdragen, in stand kan blijven.
3.2. Ten aanzien van de vraag of in het onderhavige geval sprake is van een met een schrijf- of tikfout gelijk te stellen vergissing en zo ja, of de vergissing al dan niet kenbaar is geweest voor belanghebbende, heeft het Hof geoordeeld dat - zo er al sprake is van een met een schrijf- of tikfout gelijk te stellen vergissing - deze niet aanstonds aan belanghebbende kenbaar behoeft te zijn geweest, zodat de navorderingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Aan dit oordeel, waartegen het middel zich richt, heeft het Hof met name ten grondslag gelegd: dat de kenbaarheid van de vergissing voor de gemachtigde in dit geval niet aan belanghebbende kan worden toegerekend; dat beoordeeld dient te worden of het belanghebbende zelf bij kennisneming van het aanslagbiljet aanstonds duidelijk moet zijn geweest dat de aanslag onjuist was vastgesteld en dat deze onjuiste vaststelling niet kon berusten op een - zij het mogelijk onjuiste - vast stelling van het belastbare bedrag, doch moest berusten op een schrijf- of tikfout of een daarmee vergelijkbare vergissing.
3.3. Het middel betoogt dat in een geval als het onderhavige, waarin belanghebbende haar belastingaangelegenheden laat verzorgen door een gemachtigde met wie zij een duurzame relatie heeft, kennis en wetenschap van die gemachtigde aan belanghebbende moet worden toegerekend, waarbij aan het tijdsverloop tussen het tijdstip van het opleggen van de aanslag en het tijdstip, waarop die gemachtigde van die aanslag kennis neemt, geen betekenis toekomt. Het middel faalt, aangezien het daarin vervatte betoog geen steun vindt in het recht.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 17 december 1997 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart, Van der Putt-Lauwers, Van Brunschot en Meij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt ter zake van dit beroep in cassatie een recht geheven van f 315,--. Met dit bedrag wordt verrekend het bedrag van f 150,-- dat bij het Hof is betaald voor de vervanging van de mondelinge uitspraak, zodat nog resteert te betalen f 165 ,--.