ECLI:NL:HR:1997:AA3322

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 november 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
31941
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Urlings
  • F. Fleers
  • M. Pos
  • A. Beukenhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag in de zuiveringsheffing van de Provincie Utrecht

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X te Z tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die betrekking heeft op een aanslag in de zuiveringsheffing van de Provincie Utrecht voor het jaar 1987. De aanslag, ter hoogte van f. 12.692,27, was opgelegd vanwege de lozing van afvalstoffen. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafden Gedeputeerde Staten van de Provincie Utrecht de aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van Gedeputeerde Staten, wat leidde tot het cassatieberoep.

In het cassatiegeding heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht, terwijl Gedeputeerde Staten hun verweer hebben ingediend, vertegenwoordigd door mr. R.L.H. IJzerman, advocaat te 's-Gravenhage. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving, in dit geval artikel 17 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. De Hoge Raad oordeelt dat de aanslag inderdaad betrekking heeft op een heffing in de zin van het eerste lid van dit artikel en niet op een bijdrage in de zin van het tweede lid. Dit oordeel is gebaseerd op de vaststelling dat belanghebbende afvalwater loost op een rioolwaterzuiveringsinstallatie die door de Provincie wordt beheerd.

De Hoge Raad concludeert dat het middel van belanghebbende faalt, en ziet geen aanleiding om Gedeputeerde Staten te veroordelen in de proceskosten. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de uitspraak van het Hof. Dit arrest is op 19 november 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Fleers, Pos en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Barendse, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 4 december 1995 betreffende na te melden aan hem voor het jaar 1987 opgelegde aanslag in de zuiveringsheffing van de Provincie Utrecht.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1987 ter zake van de lozing van afvalstoffen een aanslag in de zuiveringsheffing van de Provincie Utrecht opgelegd ten bedrage van f. 12.692,27, welke aanslag, na daartegen ge maakt bezwaar, bij uitspraak van Gedeputeerde Staten van de Provincie Utrecht (hierna: Gedeputeerde Staten) is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van Gedeputeerde Staten in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof
beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Gedeputeerde Staten hebben een vertoogschrift ingediend. Gedeputeerde Staten hebben hun standpunt doen toelichten door mr R.L.H. IJzerman, advocaat te 's-Gravenhage.
3. Beoordeling van het middel Het oordeel van het Hof dat de onderhavige aanslag betrekking heeft op een heffing in de zin van artikel 17, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (tekst vóór 1989) en niet op een bijdrage in de zin van het tweede lid van dat artikel is - gezien 's Hofs in cassatie niet bestreden vaststelling dat belanghebbende afvalwater loost op een bij de Provincie in beheer zijnde rioolwaterzuiveringsinstallatie, waarvan het effluent wordt geloosd op een oppervlaktewater waarvan de Provincie de waterkwaliteit beheert - juist. Het tegen dit oordeel gerichte middel faalt derhalve.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is op 19 november 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Fleers, Pos en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Barendse, en op die datum in het openbaar uitgesproken.