ECLI:NL:HR:1997:AA3315

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 augustus 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
32180
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • Van der Linde
  • Bellaart
  • Van der Putt-Lauwers
  • Van Brunschot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de toelaatbaarheid van kostenegalisatiereserve bij asbestvervanging in ondernemingsvermogen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 8 maart 1996, betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1992. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslag, die was gebaseerd op een belastbaar inkomen van ƒ 35.055,--. Het bezwaar werd door de Inspecteur afgewezen, waarna de belanghebbende in beroep ging bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde.

In cassatie heeft de belanghebbende betoogd dat de kosten voor de verwijdering van asbesthoudende materialen, die hij in de toekomst verwacht te maken, in aanmerking moeten worden genomen voor de vorming van een kostenegalisatiereserve. Het Hof had geoordeeld dat deze kosten niet (mede) werden opgeroepen door de bedrijfsuitoefening in het onderhavige jaar, en dat de kostenegalisatiereserve daarom niet toelaatbaar was. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat kosten voor werkzaamheden die niet leiden tot een verhoogde jaarlijkse nutsprestatie van het bedrijfsmiddel, in het jaar waarin zij zich voordoen ten laste van de winst mogen worden gebracht, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan.

De Hoge Raad oordeelt dat het Hof van een onjuiste opvatting is uitgegaan en dat de door de belanghebbende gewenste kostenegalisatiereserve onder bepaalde voorwaarden wel degelijk toelaatbaar kan zijn. De uitspraak van het Hof wordt vernietigd en de zaak wordt verwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. Tevens wordt de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de belanghebbende.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 8 maart 1996 betreffende de hem voor het jaar 1992 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aan slag in de inkomstenbelasting/premievolksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 35.055,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij ver toogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Voor de dakbedekking en deels ook voor de wanden van de tot belanghebbendes ondernemingsvermogen behorende machineberging is gebruik gemaakt van asbest platen. Belanghebbende stelt dat hij over circa 6 jaren na de aanvang van het onderhavige jaar (1992) zal moeten overgaan tot vernieuwing van met name het dak en dat de verwijdering van het asbest aanzienlijke kosten met zich zal meebrengen. De kosten van het verwijderen van de oude dakbedekking worden door hem begroot op ƒ 28.111,--; de kosten van de levering en het aanbrengen van asbest vervangende materialen bedragen naar verwachting ƒ 32.489,--.
3.2. Voor het Hof was tussen partijen in geschil of belanghebbende ter zake van deze kosten, ten bedrage van afgerond ƒ 60.000,--, op de voet van artikel 13 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet), een reserve tot gelijkmatige ver deling van kosten en lasten mag vormen (hierna: kostenegalisatiereserve).
3.3. Het Hof heeft overwogen dat de te zijner tijd te maken kosten voor de verwijdering van de asbesthoudende materialen, evenals de kosten van de levering en het aanbrengen van asbestvervangende materialen, niet (mede) worden opgeroepen door de bedrijfsuitoefening in het onderhavige jaar. Hiervan uitgaande, heeft het Hof geoordeeld dat de door belanghebbende gewenste kostenegalisatiereserve niet toelaatbaar is.
3.4. Bij de beoordeling van de middelen, die zich tegen het hiervóór in 3.3 genoemde oordeel keren, dient het volgende te worden vooropgesteld.
3.4.1. Kosten van werkzaamheden als in het onderhavige geding aan de orde, die klaarblijkelijk niet leiden tot een verhoogde jaarlijkse nutsprestatie van het betrokken bedrijfsmiddel, kunnen, indien niet reeds bij de afschrijving rekening is gehouden met de noodzaak deze kosten te maken, in het jaar waarin zij zich voordoen in eenmaal ten laste van de winst worden gebracht, voorzover de werkzaamheden niet leiden tot een verlenging van de aanvankelijk voorziene levensduur van het bedrijfsmiddel.
3.4.2. Voorzover zodanige uitgaven in eenmaal ten laste van de winst mogen worden gebracht, kan in voorafgaande jaren een kostenegalisatiereserve worden gevormd, indien ook overigens is voldaan aan de daar voor te stellen eisen, te weten: - de werkzaamheden brengen aanzienlijke kosten mee en zullen leiden tot een piek in de uitgaven; - er is een redelijke mate van zekerheid dat de uitgaven zich zullen voordoen.
3.4.3. Met betrekking tot de omvang van de jaarlijkse dotatie dient in aanmerking te worden ge nomen dat die dotatie geen bedragen kan bevatten, waarvan - met inachtneming van de destijds bestaande kennis en inzichten van de ondernemer - moet worden aangenomen dat zij reeds in eerdere jaren ten laste van de winst konden worden gebracht. Daar evenwel de aanwezigheid van asbest in een gebouw is aan te merken als een vorm van milieuverontreiniging als bedoeld in de Resolutie van 12 september 1991, nr. DB91/2300, BNB 1991/346, kunnen in de dotatie worden betrokken de uitgaven ter zake van de verwijdering en vervanging van zodanig asbest waarvoor reeds in eerdere jaren had kunnen worden gereserveerd (BNB t.a.p., blz. 2222, regel 20 Tm 28).
3.5. Aangezien het Hof klaarblijkelijk van een andere opvatting is uitgegaan, kan de uitspraak niet in stand blijven. In zoverre slagen de middelen. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het geding in cassatie redelijker wijs heeft moeten maken, te beslissen als hierna zal worden vermeld.
5. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de uitspraak van het Hof; verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's- Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest; gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 300,--; veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 710,-- voor beroeps matig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Linde, Bellaart, Van der Putt-Lauwers en Van Brunschot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, in raadkanmer van 27 augustus 1997 en in het openbaar uitgesproken.