ECLI:NL:HR:1997:AA3311

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 november 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
32647
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • De Moor
  • Van Vliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting en verstrekking van koffie in kapsalon

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de fiscale eenheid X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, die betrekking heeft op een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over de periode van 1 januari 1989 tot en met 31 december 1991. De naheffingsaanslag, die oorspronkelijk was vastgesteld op f 1.738,--, werd na bezwaar door de Inspecteur gehandhaafd. Het Hof heeft deze aanslag echter verminderd tot f 1.408,--. De belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof.

De zaak draait om de vraag of de verstrekking van koffie aan cliënten van de kapsalon, die niet afzonderlijk in rekening werd gebracht, moet worden gezien als een onderdeel van de kappersverrichtingen of als een afzonderlijke prestatie. De Inspecteur was van mening dat de koffie gratis werd verstrekt en dat deze dus niet apart belast kon worden. Het Hof oordeelde echter dat de koffieverstrekking een aparte prestatie was, wat leidde tot de vermindering van de aanslag.

In cassatie werd het oordeel van het Hof bestreden door de belanghebbende, die stelde dat de prijs van de koffie verdisconteerd was in de totale vergoeding voor de kappersdiensten. De Hoge Raad oordeelde echter dat het Hof niet blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting en dat de argumenten van de belanghebbende niet opgingen. De Hoge Raad concludeerde dat de ontvangen vergoedingen enkel betrekking hadden op de kappersverrichtingen en dat de omzetbelasting over de koffie, berekend naar het algemene tarief, verschuldigd was.

De Hoge Raad verwerpt het beroep en oordeelt dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is op 19 november 1997 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter en de raadsheren De Moor en Van Vliet, en is in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de fiscale eenheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 15 augustus 1996 betreffende na te melden na heffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1989 tot en met 31 december 1991 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van f 1.738,--, zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep ge komen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft vernietigd en de naheffingsaanslag heeft verminderd tot een aanslag ten bedrage van f 1.408,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep
in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Belanghebbende exploiteert onder andere in Q een kapsalon. De kappersverrichtingen zijn vermeld op een prijslijst, waarop tevens staat vermeld: "Koffie f 1,--". Belanghebbende verstrekt aan cliënten desgewenst koffie, doch deze wordt niet afzonderlijk in rekening gebracht. Belanghebbende berekent het door haar gestelde bedrag aan ontvangsten voor verstrekte koffie door per dag het aantal cliënten te vermenigvuldigen met f 1,--. Dit totaal wordt uit de ontvangsten voor kappersverrichtingen gehaald. In de desbetreffende aangiften is ter zake van de ontvangsten voor koffie de verschuldigde omzetbelasting berekend naar het verlaagde tarief.
3.2. De Inspecteur heeft, zich op het standpunt stellende dat gratis koffie is begrepen in de kappersverrichtingen, de onderwerpelijke aanslag opgelegd. Hij heeft zich voor het Hof nader aangesloten bij het standpunt van belanghebbende dat de koffieverstrekking een van de kappersverrichtingen te onderscheiden prestatie is. De gevraagde vergoeding ziet naar zijn oordeel uitsluitend op de kappersverrichtingen en de koffie wordt zijns inziens om niet verstrekt. Het Hof heeft de aanslag verminderd met het bedrag dat aan 1989 moet worden toegerekend, omdat op het tijdstip van opleggen van de aanslag niet meer over 1989 kon worden nageheven.
3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat, nu cliënten slechts bedragen betalen overeenkomend met de prijzen van de door hen genoten kappersverrichtingen, ongeacht of aan hen al dan niet koffie is verstrekt, en in dit licht bezien en mede gelet op de omstandigheid dat koffie afzonderlijk is vermeld op de prijslijst, het niet voor de hand ligt dat de prijs van koffie is verdisconteerd in de prijzen van de kappersverrichtingen, belanghebbende de koffie gratis verstrekt en niet afzonderlijk in rekening brengt, en dat, nu de door belanghebbende ontvangen vergoedingen slechts betreffen de kappersverrichtingen en niet tevens het verrichten van een prestatie als bedoeld in de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 behorende Tabel I, zij over die omzet belasting, berekend naar het algemene tarief, is verschuldigd. De middelen richten zich tegen dit oordeel met het betoog dat het leveren van koffie en het verlenen van kappersdiensten worden verricht tegen één vergoeding, waarin te onderscheiden valt de prijs van de koffie ad f 1,-- en het overige voor de kappersbehandeling, zodat gelet op het arrest van de Hoge Raad van 20 januari 1993, nr. 28876, BNB 1993/107, de aanslag vernietigd dient te worden. De middelen falen, aangezien 's Hofs oordeel niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en als verweven met waarderingen van feitelijke aard voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid kan worden getoetst. Het behoefde geen nadere motivering en is ook niet onbegrijpelijk. Anders dan in het hiervóór vermelde arrest betreft het in het onderwerpelijke geval geen samengestelde vergoedingen.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 19 november 1997 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter en de raadsheren De Moor en Van Vliet, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.