ECLI:NL:HR:1997:AA3298

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 oktober 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
32842
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Zuurmond
  • M. Pos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake aanslag inkomstenbelasting/premievolksverzekeringen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die op 25 oktober 1996 werd gedaan. De zaak betreft een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen die aan belanghebbende, aangeduid als X, is opgelegd voor het jaar 1991. De aanslag was gebaseerd op een belastbaar inkomen van ƒ 100.194,--. Na bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, maar het Hof heeft deze uitspraak vernietigd en de aanslag verlaagd tot ƒ 99.074,--. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.

De Staatssecretaris van Financiën heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak. In het cassatiegeding is vastgesteld dat belanghebbende een personenauto ter beschikking was gesteld door haar werkgever, waarvan de kosten door de werkgever werden gedragen. Aangezien de leaseprijs van de auto het door de werkgever vastgestelde maximum overschreed, moest belanghebbende een bijdrage van ƒ 1.120,-- betalen. Deze auto werd uitsluitend gebruikt voor woon-werkverkeer en zakelijke doeleinden.

Het Hof oordeelde dat de bijdrage van ƒ 1.120,-- als negatieve inkomste uit arbeid moest worden aangemerkt, omdat deze bijdrage niet in verhouding stond tot een beloning in natura, zoals privé-gebruik van de auto. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat, wanneer een werknemer een bijdrage betaalt voor een auto die door de werkgever ter beschikking is gesteld, deze bijdrage niet kan worden aangemerkt als negatief loon of als aftrekbare kosten, tenzij er sprake is van privé-gebruik. In dit geval was er geen bewijs van privé-gebruik, waardoor de Hoge Raad het middel gegrond verklaarde en de uitspraak van het Hof vernietigde, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht. De Hoge Raad bevestigde de uitspraak van de Inspecteur.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 25 oktober 1996 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1991 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premievolksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 100.194,-- , welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 99.074,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest ge hecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Aan belanghebbende is door haar werkgever ten behoeve van het verrichten van arbeid een personenauto ter beschikking gesteld. De kosten van deze auto kwamen voor rekening van de werkgever. Daar de leaseprijs het door de werkgever bepaalde maximum bedrag voor werknemers met een jaarbeloning als die van belanghebbende overschreed, moest belanghebbende aan de werkgever in het onderhavige jaar, 1991, een bijdrage van in totaal ƒ 1.120,-- in de kosten van de auto voldoen. Belanghebbende heeft de auto uitsluitend voor woon-werkverkeer en zakelijke doeleinden gebruikt. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat genoemde bijdrage van ƒ 1.120,-- dient te worden aangemerkt als een negatieve inkomste uit arbeid, nu de bijdrage niet staat tegenover een door belanghebbende genoten beloning in natura, bestaande uit privé-gebruik van de auto. 3.3. Wanneer, zoals in het onderhavige geval, een werknemer een bijdrage voldoet in de kosten van een hem door zijn werkgever ter beschikking gestelde auto omdat de leaseprijs van die auto hoger is dan die van een auto waarvan de werkgever de leaseprijs geheel voor zijn rekening wil nemen, moet worden aangenomen dat de keuze van die werknemer voor de auto met de hogere leaseprijs - behoudens bijzondere,
in dit geval niet gebleken, omstandigheden - niet haar grond vindt in de dienstbetrekking en dat de door die keuze voor hem opgeroepen kosten - de bij dragen aan de werkgever - objectief bezien niet bij dragen tot een behoorlijke vervulling van de dienst betrekking. In deze situatie is daarom geen sprake van negatief loon, noch van aftrekbare kosten. Met een dergelijke bijdrage kan uitsluitend rekening worden gehouden indien sprake is van enig privé-gebruik, doordat dan de bijdrage tot maximaal het bedrag van de forfaitair bepaalde dan wel de werkelijke waarde van dat privé-gebruik kan worden aangemerkt als een vergoeding ter zake van dat privé-gebruik en daarop in mindering kan komen (HR 26 maart 1977, nr. 31548, BNB 1997/178). 3.4. Uit het vorenstaande volgt dat het middel gegrond is. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad - vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht, en - bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.
Dit arrest is op 15 oktober 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond en Pos, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Barendse, en op die datum in het openbaar uitgesproken.