ECLI:NL:HR:1997:AA3284

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 september 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
32186
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Urlings
  • M. Zuurmond
  • F. Fleers
  • P. Pos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de gemeente Lelystad inzake onroerende-zaakbelastingen en bedrijfswaarde van een golfbaan

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Burgemeester en Wethouders van de gemeente Lelystad tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 12 maart 1996. De zaak betreft de aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 1993 die zijn opgelegd aan X B.V. voor een onroerende zaak aan de a-straat 1 te Lelystad. De aanslagen waren gebaseerd op een heffingsgrondslag van ƒ 1.526.000,--, maar na bezwaar zijn deze door het Hoofd van de afdeling financiën van de gemeente gehandhaafd. Het Hof heeft echter de aanslagen verminderd tot een heffingsgrondslag van ƒ 940.000,--.

De Hoge Raad beoordeelt in cassatie de vraag of het Hof de bedrijfswaarde van de golfbaan, die door belanghebbende werd geëxploiteerd, correct heeft vastgesteld. Het Hof oordeelde dat de golfbaan in de bestaande opzet niet rendabel was en dat de bedrijfswaarde gelijk moest zijn aan de waarde van de grond, die in cassatie onbestreden is vastgesteld op ƒ 940.000,--. Het middel van de gemeente betoogt dat de bedrijfswaarde op een geobjectiveerde wijze moet worden vastgesteld, maar de Hoge Raad oordeelt dat het Hof dit correct heeft gedaan door te kijken naar de waarde die de onroerende zaak voor de eigenaar heeft.

Daarnaast wordt in de cassatieprocedure betoogd dat het Hof onvoldoende rekening heeft gehouden met de alternatieve aanwendingsmogelijkheden van de opstallen. De Hoge Raad oordeelt echter dat het Hof terecht heeft geconcludeerd dat de bedrijfswaarde van de golfbaan, gezien de onrendabele opzet, lager was dan de verkoopwaarde van de grond. Het middel faalt en het beroep wordt verworpen. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 24 september 1997 door de vice-president Stoffer en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Fleers en Pos, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Barendse.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Lelystad tegen de uit spraak van het Gerechtshof te Arnhem van 12 maart 1996 betreffende na te melden aan X B.V. te Z voor het jaar 1993 opgelegde aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen van de gemeente Lelystad.
1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende zijn voor het jaar 1993 wegens het genot krachtens zakelijk recht en het feite lijk gebruik van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 1 te Lelystad, op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen van de gemeente Lelystad opgelegd naar een heffingsgrondslag van ƒ 1.526.000,--, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het Hoofd van de afdeling financiën van de gemeente Lelystad (hierna: het Hoofd) zijn gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van het Hoofd in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslagen verminderd tot aanslagen berekend naar een heffingsgrondslag van ƒ 940.000,--. De uitspraak van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Burgemeester en Wethouders hebben tegen de uit spraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1. Voor het Hof was tussen partijen in geschil wat, naar het waardepeil van 1 januari 1988, de ge corrigeerde vervangingswaarde bedroeg van de in 1989 aangelegde en sedertdien met verlies door belangheb bende geëxploiteerde, in 's Hofs uitspraak onder 1.1 nader omschreven 9-holes golfbaan. 3.2. Op grond van zijn oordeel dat de golfbaan in de bestaande opzet niet rendabel te exploiteren was, heeft het Hof geoordeeld dat die waarde moet worden gesteld op de bedrijfswaarde, dat de bedrijfswaarde ten minste gelijk is aan de, naar in cassatie onbestreden is ƒ 940.000,-- bedragende, waarde van de grond en dat het Hoofd niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bedrijfswaarde van de golfbaan hoger is dan dat bedrag. 3.3. Het middel bestrijdt dit oordeel in de eerste plaats met het betoog dat de bedrijfswaarde op geobjectiveerde wijze moet worden vastgesteld zodat alleen op de winstverwachtingen in de bedrijfstak mag worden gelet, niet op die in het bedrijf van belang hebbende. Dit betoog kan echter niet als juist worden aanvaard. Het gaat bij deze wijze van waardebepalingen juist om de waarde die de onroerende zaak voor de eigenaar heeft (HR 5 juni 1996, nr 30314, BNB 1996/250). Wel moet worden geabstraheerd van omstandigheden welke slechts de ondernemer en niet de onderneming (en de onroerende zaak) betreffen. Dat heeft het Hof door te overwegen dat de golfbaan in de bestaande opzet niet rendabel te exploiteren was klaarblijkelijk ook gedaan. In zoverre faalt het middel. 3.4. In de tweede plaats had het Hof volgens het middel nader moeten motiveren waarom het geen rekening heeft gehouden met de "alternatieve aanwendings mogelijkheden" van de opstallen, een houten clubgebouw en een berging, waarvan de bedrijfswaarde volgens het Hoofd ten minste ƒ 118.000,-- bedraagt. Ook in zoverre faalt het middel. In het oordeel van het Hof ligt besloten dat de bedrijfswaarde van de golf baan, gegeven de onrendabele opzet, voor belangheb bende minder bedroeg dan de verkoopwaarde van de grond. Terecht heeft het Hof daaraan de gevolgtrekking verbonden dat - toch - tenminste die verkoopwaarde in aanmerking moet worden genomen. Dat het Hof kennelijk aannemelijk heeft geacht dat bij de aldus te veronderstellen verkoop van de grond bij liquidatie van de golfbaan aan de genoemde opstallen niet afzonderlijk waarde zou worden toegekend, behoefde bij dit uitgangspunt geen nadere motivering. 3.5. Het middel faalt en het beroep moet worden verworpen.
4. proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 24 september 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Fleers en Pos, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Barendse, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Lelystad wordt terzake van dit beroep in cassatie een recht geheven van ƒ 300,--.