ECLI:NL:HR:1997:AA3272

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 september 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
32446
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Urlings
  • M. Zuurmond
  • C. Fleers
  • H. Pos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en kosten levensonderhoud van een zoon in psychiatrische behandeling

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende, X, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 7 juni 1996. De zaak betreft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1993, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen van ƒ 95.024,-- had. Na bezwaar tegen de aanslag, handhaafde de Inspecteur deze, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde.

Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld. In de procedure is naar voren gekomen dat de zoon van belanghebbende, geboren in 1966, in 1992 zijn academische opleiding had onderbroken voor een opname in een psychiatrisch ziekenhuis, waar hij ook in 1993 behandeld werd. Gedurende de weekenden verbleef hij in zijn studentenhuis. De kosten van de ziekenhuisopname vielen onder de Algemene wet bijzondere ziektekosten. In 1993 ontving de zoon een (aangepaste) uitkering op grond van de Algemene bijstandswet, waarover loonheffing was ingehouden.

Belanghebbende stelde dat de kosten voor deelname aan zeilwedstrijden, die zijn zoon voor zijn levensonderhoud nodig had, ook onder de aftrekbare kosten vielen. Het Hof oordeelde echter dat de door belanghebbende gemaakte kosten niet waren uitgegeven voor het levensonderhoud van zijn zoon, maar voor de verbetering van zijn eigen zeilboot. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat de kosten niet voor het levensonderhoud van de zoon waren. De uitspraak van het Hof werd vernietigd en de zaak werd verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling.

De Hoge Raad bepaalde ook dat het griffierecht van ƒ 150,-- aan belanghebbende moest worden terugbetaald, en dat de Staatssecretaris van Financiën dit bedrag aan belanghebbende moest vergoeden. De uitspraak is gedaan op 24 september 1997 door de vice-president Stoffer en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Fleers en Pos, in aanwezigheid van de waarnemend griffier Barendse.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 7 juni 1996 betreffende de hem voor het jaar 1993 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 95.024,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uit spraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een ver toogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klacht 3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbendes in 1966 geboren zoon volg de een academische opleiding die hij in 1992 heeft onderbroken omdat hij moest worden opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, alwaar hij ook gedurende het gehele jaar 1993 is behandeld. In de weekeinden - van vrijdag 17.00 uur tot zondag 24.00 uur - ver bleef de zoon in zijn studentenhuis. De kosten van de ziekenhuisopname vielen onder de Algemene wet bijzondere ziektekosten. Belanghebbendes zoon genoot in 1993 een (aangepaste) uitkering op grond van de Algemene bijstandswet ten bedrage van ƒ 14.155,--, waarop ƒ 3.513,-- aan loonheffing is ingehouden. Het recht op studiefinanciering verviel met ingang van 1 juli 1992. Belanghebbende had in het onderhavige jaar (1993) voor zijn zoon geen aanspraak op kinderbij slag. 3.2. Het door belanghebbende voor het Hof ingenomen standpunt komt erop neer dat zijn zoon ook reeds voor de opname in het ziekenhuis aan zeilwedstrijden deelnam en dat in verband met zijn psychische toe stand tot hetgeen de zoon voor zijn levensonderhoud behoefde mede behoorden de kosten van het blijven deelnemen aan zeilwedstrijden, en dat belanghebbende in aanvulling op de bijstandsuitkering die kosten voor zijn rekening nam door een aan hem toebehorende zeilboot aan zijn zoon in gebruik af te staan en aan hem voor het onderhoud van die zeilboot en het ge schikt maken ervan voor wedstrijdzeilen bedragen van ƒ 2.200,-- en ƒ 820,-- ter beschikking te stellen. Het Hof heeft geoordeeld dat deze bedragen niet zijn uitgegeven tot voorziening in het levensonderhoud van
de zoon omdat zij zijn uitgegeven ten behoeve van belanghebbendes eigen zeilboot. Tegen dit oordeel keert zich terecht de klacht. De enkele omstandigheid dat de zeilboot eigendom was van belanghebbende sluit niet uit dat belanghebbende door in de periode dat de boot in gebruik was afgestaan, de uitgaven, voor zover zij niet hebben gestrekt tot verbetering van de boot voor zijn rekening te nemen, heeft bijgedragen in de kosten die de zoon in verband met wedstrijdzeilen heeft gemaakt. De uitspraak kan niet in stand blijven en verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad: - vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent de proceskosten; - verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest; - bepaalt dat door de Griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende wordt terugbetaald het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag van ƒ 150,--; - gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 150,--.
Dit arrest is op 24 aeptember 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Fleers en Pos, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Barendse, en op die datum uitgesproken.