ECLI:NL:HR:1997:AA3251

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 januari 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30692
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Urlings
  • A. Zuurmond
  • C. Fleers
  • M. Pos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over reclamebelasting opgelegd aan PTT Telecom B.V. voor openbare aankondigingen op telefooncellen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 januari 1997 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van PTT Telecom B.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een aanslag in de reclamebelasting van de gemeente Rotterdam voor het jaar 1992, opgelegd aan PTT Telecom B.V. ter hoogte van ƒ 16.118,40. Na bezwaar tegen deze aanslag heeft de directeur van de Dienst Gemeentelijke Belastingen Rotterdam de aanslag gehandhaafd, waarna PTT Telecom B.V. in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de directeur, waarop PTT Telecom B.V. cassatie heeft ingesteld.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de aanduiding "ptt telecom" op openbare telefooncellen kan worden aangemerkt als een openbare aankondiging in de zin van de gemeentelijke verordening en de Gemeentewet. Het Hof heeft bovendien het betoog van PTT Telecom B.V. verworpen dat het heffen van reclamebelasting in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat andere openbare aankondigingen, zoals die van de ANWB, vrijgesteld zijn van belasting. De Hoge Raad oordeelt dat de gevallen niet gelijk zijn en dat de directeur niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld.

De Hoge Raad heeft het beroep van PTT Telecom B.V. verworpen en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken en vastgesteld door de vice-president en de raadsheren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid PTT Telecom B.V. te Rotterdam tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 30 augustus 1994 betreffende na te melden aan haar voor het jaar 1992 opgelegde aanslag in de reclamebelasting van de gemeente Rotterdam.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag in de reclamebelasting van de gemeente Rotterdam opgelegd ten bedrage van ƒ 16.118,40 welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de directeur van de Dienst Gemeentelijke Belastingen Rotterdam (hierna: de Directeur) is gehand- haafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Directeur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Directeur heeft een vertoogschrift ingediend. De Advocaat-Generaal Loeb heeft op 25 januari 1996 geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel 3.1. Het oordeel van het Hof dat aannemelijk is dat belanghebbende met de in onderdeel 4.1 van de bestreden uitspraak omschreven opvallende aanduiding "ptt telecom" op openbare telefooncellen beoogt de aandacht van het publiek te vestigen op haar onderneming en de door haar aangeboden diensten en produkten, kan als van feitelijke aard en geen nadere motivering behoevende, in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Uitgaande van dit oordeel heeft het Hof met juistheid beslist dat de aanduiding is aan te merken als een openbare aankondiging in de zin van artikel 1, aanhef en onderdeel a van de Reclame-, retributie- en precarioverordening 1992 van de gemeente Rotterdam (hierna: de Verordening) en artikel 272, aanhef en onderdeel e, van de Gemeentewet (tekst 1992). Middel I faalt derhalve. 3.2. Ingevolge artikel 8, lid 3, aanhef en onderdeel d, van de Verordening zijn door de ANWB geplaatste openbare aankondigingen en voorwerpen vrijgesteld "voor zover uitsluitend een openbaar belang dienende of een verkeersaanwijzing bevattende". Voor het Hof heeft belanghebbende subsidiair betoogd dat, nu dientengevolge geen reclamebelasting wordt geheven ter zake van de aanduiding "ANWB" op door deze organisatie geplaatste verkeersborden, het heffen van reclamebelasting ter zake van de aankondiging "ptt telecom" op openbare telefooncellen in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Het Hof heeft dit betoog verworpen op grond van de overweging, kort gezegd, dat het plaatsen van openbare telefooncellen en het plaatsen van verkeersaanwijzingen niet als gelijke gevallen kunnen worden beschouwd. 3.3. Voor zover middel II deze motivering als onbegrijpelijk bestrijdt is het gegrond, aangezien zowel telefooncellen als borden met verkeersaanwijzingen op zichzelf een publiek belang dienen. Dit leidt evenwel niet tot cassatie. Het beroep van belanghebbende op het algemene rechtsbeginsel dat gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld, waaruit zou voortvloeien dat de vrijstelling van artikel 8, lid 3, aanhef en onderdeel d van de Verordening ten onrechte is beperkt tot aankondigingen van de ANWB of de KNAC zou haar immers slechts kunnen baten indien aankondigingen van haar zouden worden belast die uitsluitend een openbaar belang dienen. Dat kan van de tekst "ptt telecom" niet worden gezegd. De Directeur handelt ook niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijk bestuur door de tekst "ANWB" op verkeersborden te beschouwen als onder de vrijstelling vallend en de tekst "ptt telecom" op telefooncellen te belasten. De, naar van algemene bekendheid is, onopvallende aanduiding "ANWB" op aankondigingen die voor het overige als verkeersaanwijzingen van reclamebelasting zijn vrijgesteld kan immers voor de heffing van die belasting niet worden aangemerkt als een geval dat gelijk is aan de geheel op zich zelf staande aankondiging "ptt telecom" op telefooncellen waarom het in deze zaak gaat. Het Hof heeft de uitspraak van de Directeur derhalve terecht bevestigd, zodat het middel voor het overige geen behandeling behoeft.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 8 januari 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Fleers en Pos, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen, en op die datum in het openbaar uitgesproken.