ECLI:NL:HR:1997:AA3234

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 mei 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
32246
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Bellaart
  • J. de Moor
  • C. Meij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag belasting personenauto's en motorrijwielen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 27 maart 1996, betreffende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen. De naheffingsaanslag, opgelegd op 19 oktober 1993, bedroeg ƒ 28.042,-- aan enkelvoudige belasting en ƒ 7.011,-- aan verhoging. Na bezwaar tegen deze aanslag, heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, wat leidde tot een beroep bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop belanghebbende cassatie heeft ingesteld.

In de cassatieprocedure heeft belanghebbende betoogd dat de auto feitelijk ter beschikking stond van C, die tijdelijk in Nederland verbleef en de auto met Nigeriaans kenteken bestuurde. Belanghebbende stelde dat hij niet de feitelijke beschikking had over de auto, maar dat dit in strijd was met de vaststelling van het Hof dat hij ook voor eigen zaken onderweg was. De Hoge Raad oordeelt dat de uitspraak van het Hof niet voldoende is gemotiveerd, omdat de stelling van belanghebbende niet onverenigbaar is met de vaststelling van het Hof.

De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens wordt de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende. Dit arrest is op 7 mei 1997 vastgesteld door de raadsheren Bellaart, De Moor en Meij, en openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 27 maart 1996 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen, nummer 300296, gedateerd 19 oktober 1993, opgelegd ten bedrage van ƒ 28.042,-- aan enkelvoudige belasting en ƒ 7.011,-- aan verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd, met het besluit geen verdere kwijtschelding van de verhoging te verlenen. Belanghebbende is tegen die uitspraak en dat besluit in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak alsmede dit besluit heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie 3.1. Middel 1 keert zich tegen 's Hofs oordeel volgens hetwelk het aan het in paragraaf 3 van zijn uitspraak vermelde het vermoeden heeft ontleend dat de onderwerpelijke personenauto belanghebbende feitelijk ter beschikking stond.
3.2. Te dezer zake had belanghebbende voor het Hof gesteld dat niet hij, doch C de feitelijke beschikking had over de auto, aangezien belanghebbende de auto met Nigeriaans kenteken bestuurde in opdracht van C, die, woonachtig in Nigeria, tijdelijk naar Nederland was overgekomen om werkzaamheden te verrichten en die zelf in de auto aanwezig was. Deze stelling strekt in wezen ten betoge, dat in de situatie waarin een auto met een buitenlands kenteken wordt bestuurd door een in Nederland woonachtig persoon in opdracht van een in het buitenland woonachtig persoon die zelf in de auto aanwezig is, de auto feitelijk ter beschikking staat van laatstbedoelde persoon. Deze opvatting is in overeenstemming met het bepaalde in paragraaf 5.2, lid 3, van de Leidraad BPM, zoals die Leidraad vanaf 1 oktober 1995 geldt.
3.3. Aangezien in dat geval ter zake van het gebruik van de weg in Nederland geen BPM is verschuldigd en belanghebbendes stelling dat niet hij doch C de feitelijke beschikking had over de auto, niet onverenigbaar is met 's Hofs vaststelling dat belanghebbende zelf ook voor zaken onderweg was en niet enkel dienst deed als chauffeur van C, is 's Hofs uitspraak niet genoegzaam met redenen omkleed. Mits- dien treft het middel doel.
3.4. De overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.5. Op grond van het hiervóór in 3.3 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het geding in cassatie redelijkerwijs heeft moeten maken, te beslissen als hierna zal worden vermeld.
5. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de uitspraak van het Hof; verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest; gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 300,--; veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 2.130,--, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is op 7 mei 1997 vastgesteld door de raadsheer Bellaart als voorzitter en de raadsheren De Moor en Meij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.