ECLI:NL:HR:1997:AA3207

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 februari 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
31329
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 31 mei 1995 op het verzet van belanghebbende tegen de beschikking van de Voorzitter van de Eerste Meervoudige Belastingkamer van dat Hof betreffende de aan belang hebbende opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voormelde naheffingsaanslag opgelegd. Op het tegen deze aanslag gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur uitspraak gedaan. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Bij beschikking van 9 september 1993 heeft de Voorzitter van voormelde Belastingkamer belanghebbende wegens niet tijdige betaling van het verschuldigde griffierecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep. Het Hof heeft het verzet van belanghebbende tegen die beschikking ongegrond verklaard.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een klacht aangevoerd. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij ver toogschrift geconcludeerd dat 's Hofs uitspraak niet in stand kan blijven.
3. Beoordeling van de klacht Gelet op het belang voor partijen de mondelinge behandeling van de zaak voor het gerechtshof te kunnen bijwonen, dient, indien een partij zonder kennisgeving niet ter zitting is verschenen, het hof zich ervan te overtuigen, dat voldoende zekerheid bestaat dat die partij tijdig op de hoogte is gesteld van het tijdstip van de mondelinge behandeling. Als - gelijk in het onderhavige geval - een belastingplichtige erover klaagt dat de hem bij aangetekende brief gezonden oproeping voor de mondelinge behandeling niet aan hem is uitgereikt, noch van de aanbieding van het poststuk een kennisgeving aan zijn adres is afgegeven, treft die klacht doel indien uit de uitspraak niet op een voor de cassatierechter kenbare wijze blijkt van feiten waaruit voortvloeit dat en wanneer deze uitreiking casu quo kennisgeving heeft plaatsgevonden. Nu 's Hofs uitspraak niet een zodanige vaststelling behelst, kan deze, als niet voldoende met redenen omkleed, niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. Het verwijzingshof dient een nadere datum van de mondelinge behandeling vast te stellen, waartoe partijen dienen te worden opgeroepen op de voet van artikel 11 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing op het verzet in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest, en gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 300,--.
Dit arrest is op 19 februari 1997 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart, Van der Putt-Lauwers, Van Brunschot en Meij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het open baar uitgesproken.