Uitspraak
[X] N.V.te
[Z]tegen de uitspraak van
Gerechtshof te Amsterdamvan 20 juni 1995 betreffende na te melden beschikking inzake vennootschapsbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 januari 1997 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de vennootschapsbelasting. De belanghebbende, een naamloze vennootschap, had bezwaar gemaakt tegen een beschikking van de Inspecteur die de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1988 had verminderd. De Inspecteur had de aanslag verlaagd tot een belastbaar bedrag van ƒ 168.279,--. De belanghebbende ging in beroep bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde. Hierop heeft de belanghebbende cassatie ingesteld.
In cassatie werd de vraag behandeld of de waardedaling van een pakket aandelen, die plaatsvond tussen de datum waarop de deelnemingsvrijstelling niet langer van toepassing was en de balansdatum, in aanmerking moest worden genomen bij het bepalen van de winst van dat jaar. De Hoge Raad oordeelde dat de deelnemingsvrijstelling is bedoeld om voordelen die zijn ontstaan in het tijdvak waarin de vrijstelling heeft bestaan, vrij te stellen van belasting. Wanneer de aandelen hun status van deelneming verliezen, dient de winst te worden berekend op basis van de waarde van de aandelen aan het einde van het tijdvak waarin de vrijstelling gold.
De Hoge Raad concludeerde dat het goed koopmansgebruik niet in de weg staat om de aandelen per balansdatum te waarderen op de kostprijs of lagere beurskoers. Het middel van de belanghebbende slaagde, en de Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en de beschikking van de Inspecteur. De aanslag voor het jaar 1988 werd verminderd tot nihil, en de Staatssecretaris van Financiën werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan de belanghebbende. Dit arrest is vastgesteld door de vice-president en vier raadsheren, en openbaar uitgesproken op de genoemde datum.