ECLI:NL:HR:1997:AA3192

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 januari 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
31870
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • Z. Zuurmond
  • F. Fleers
  • A. Beukenhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over fiscale behandeling van kinderopvangkosten en de toepassing van de Resolutie

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die op 13 september 1995 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1990 bevestigde. De aanslag was oorspronkelijk opgelegd door de Inspecteur, maar na bezwaar was deze verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 66.172,--. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde. Hierop volgde het cassatieberoep.

De Hoge Raad beoordeelt de klachten van belanghebbende, die stelt dat hij en zijn echtgenote in 1990 gebruik hebben gemaakt van kinderopvang gedurende 3 dagen per week, met uitzondering van de schoolvakanties. De relevante Resolutie van 31 oktober 1991 biedt een regeling voor de fiscale behandeling van door werknemers bekostigde kinderopvang. De Hoge Raad stelt vast dat de kosten van kinderopvang aftrekbaar zijn, mits deze de eigen bijdrage overschrijden. De Resolutie bevat een tabel voor het bepalen van het niet-aftrekbare gedeelte van de kosten, waarbij de bruto-arbeidsinkomsten van belanghebbende en zijn echtgenote als uitgangspunt dienen.

Het Hof had geoordeeld dat belanghebbende niet kon vertrouwen op de regeling in de Resolutie, omdat er in zijn geval geen sprake was van kinderopvang die slechts gedurende een periode van het jaar had plaatsgevonden. Belanghebbende herhaalde in cassatie zijn betoog, maar de Hoge Raad oordeelt dat dit betoog geen steun vindt in de tekst van de Resolutie. De tijdsevenredige berekening is niet van toepassing, aangezien de kinderopvang gedurende het gehele jaar heeft plaatsgevonden, zij het niet op alle werkdagen.

De Hoge Raad concludeert dat de klachten van belanghebbende niet tot cassatie kunnen leiden. De klacht over het gelijkheidsbeginsel wordt wel gegrond verklaard, maar leidt niet tot cassatie. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van belanghebbende.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 september 1995 betreffende de hem voor het jaar 1990 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 66.172,--. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben in 1990 gebruik gemaakt van de diensten van een instelling voor kinderopvang gedurende 3 dagen per week en gedurende het gehele jaar behalve de schoolvakanties, welke in totaal 12 weken beliepen. 3.2. In de Resolutie van 31 oktober 1991, nr. DB91/1259, BNB 1992/19 (hierna: de Resolutie) is een regeling getroffen voor de fiscale behandeling (ook voor het jaar 1990) van de door werknemers bekostigde kinderopvang. Ingevolge deze regeling zijn de kosten van kinderopvang tot de aftrekbare kosten te rekenen voor zover zij meer belopen dan de eigen bijdrage welke de werknemer verschuldigd zou zijn voor de opvang van zijn kind(eren) in een gesubsidieerde instelling voor kinderopvang. In de Resolutie is een tabel opgenomen voor de bepaling van het niet- aftrekbare gedeelte van de kosten van kinderopvang. Het totaal van de winst uit onderneming en de arbeidsinkomsten (hierna: bruto-arbeidsinkomsten) van de belastingplichtige en zijn echtgenoot/huisgenoot wordt als uitgangspunt gehanteerd bij deze berekening. Het niet-aftrekbare gedeelte neemt toe naarmate de bruto-arbeidsinkomsten in omvang toenemen. De resolutie houdt onder punt 2d onder meer het volgende in: "Indien slechts gedurende een periode van het jaar kinderopvang heeft plaatsgevonden, moet de tabel worden toegepast aan de hand van de in dat tijdvak genoten totale bruto-arbeidsinkomsten van de belastingplichtige en zijn/haar echtgenoot/huisgenoot."
3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende aan deze zinsnede niet het vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat ook in zijn geval sprake was van kinderopvang gedurende slechts een periode van het jaar. Dit oordeel moet in het licht van de gedingstukken kennelijk aldus worden begrepen dat in het onderhavige geval geen sprake is van kinderopvang die "slechts gedurende een periode heeft plaatsgevonden" in de zin van de Resolutie en dat belanghebbende aan de weergave van de onder 3.2. aangehaalde regeling in de uitgave "Beroepskosten 1991" van de Belastingdienst ook niet het vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat zulks wel het geval was. 3.4. Belanghebbende herhaalt in cassatie zijn aldus door het Hof verworpen betoog dat in tweeërlei opzicht sprake is van een periode als bedoeld in de onder 3.2. aangehaalde zinsnede uit de Resolutie, aangezien immers a) gedurende een periode van telkens twee van de vijf werkdagen per week geen kinderopvang heeft plaatsgevonden en b) gedurende de vakantieperiodes van in totaal 12 weken evenmin kinderopvang heeft plaatsgevonden. 3.5. Dit betoog vindt geen steun in de tekst en de strekking van de Resolutie. De daarin voorziene tijdsevenredige berekening is naar de kennelijke bedoeling van de opsteller van de Resolutie niet van toepassing indien, zoals hier, niet slechts gedurende een periode van het jaar maar gedurende het gehele jaar kinderopvang heeft plaatsgevonden, zij het niet op alle werkdagen en niet gedurende de vakantieperiodes. Aan de door belanghebbende in diens beroepschrift voor het Hof aangehaalde zinsnede uit "Beroepskosten 1991" alléén heeft deze ook niet het vertrouwen kunnen ontlenen dat zulks wel het geval was. Voor zover de klachten van een andere opvatting uitgaan falen zij. 3.6. De klacht dat het Hof is voorbijgegaan aan het door belanghebbende in verband met de onder 3.2. aangehaalde regeling gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel is gegrond. Dit leidt evenwel niet tot cassatie omdat de opsteller van de Resolutie zonder schending van genoemd beginsel heeft kunnen besluiten die regeling te beperken tot de gevallen waarin de kinderopvang in de loop van het jaar aanving en/of werd beëindigd. 3.7. Ook voor het overige kunnen de klachten niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nu de klachten in zoverre niet nopen van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 22 januari 1997 vastgesteld door de raadsheer Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren Fleers en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen en op die datum in het openbaar uitgesproken.