gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 29 november 1995 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1990 tot en met 31 december 1992 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 3.264.499, -- , zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. De Inspecteur heeft op 27 juli 1994 de naheffingsaanslag ambtshalve verminderd met een bedrag van ƒ 49.557,--. Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft vernietigd en de naheffingsaanslag heeft gehandhaafd zoals deze ambtshalve is verminderd door de Inspecteur.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld, en daarbij een middel van cassatie voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van het middel van cassatie 3.1.1. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende haar prestaties bestaande in het gelegenheid geven tot het bezichtigen en inzien van haar collectie, het uitlenen van bepaalde werken en het subsidiëren van bepaalde publicaties niet heeft verricht ter wille van enig daarmee gemoeid economisch belang; dat onder die omstandigheden van deze prestaties niet kan worden gezegd dat zij worden verricht in het economische verkeer; dat dit meebrengt dat belanghebbende bij het verrichten van die prestaties niet als ondernemer heeft gehandeld; dat daaraan niet afdoet de omstandigheid dat door meerbedoelde prestaties derden op enigerlei wijze kunnen zijn gebaat, bijvoorbeeld in het kader van het tot stand brengen van een publicatie of het houden van een tentoonstelling.
3.1.2. Voor zover het middel deze oordelen bestrijdt met het betoog dat economische belangen van derden moeten worden meegewogen, faalt het. In een geval dat degene die prestaties verricht daarbij zelf direct noch indirect economisch belang heeft doch uitsluitend derden door die prestaties zijn gebaat, is geen sprake van prestaties die in het economisch verkeer zijn verricht. 's Hofs oordelen getuigen derhalve niet van een onjuiste rechtsopvatting en kunnen, als verweven met waarderingen van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk, voor het overige in cassatie niet worden bestreden.
3.2. Voor zover het middel erover klaagt dat het Hof ten onrechte ervan heeft afgezien A en B als getuigen te horen, kan het evenmin tot cassatie leiden, nu het Hof - anders dan het middel stelt - is uitgegaan van de juistheid van de door belanghebbende gestelde feiten.
3.3. Het Hof heeft, gelet op de omstandigheid dat belanghebbende eerst in de beroepsfase aan de Inspecteur gegevens heeft verstrekt betreffende de aan de uitgeverij-activiteiten toe te rekenen voorbelasting, op grond van welke gegevens de naheffingsaanslag kon worden verminderd, geoordeeld dat de vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur niet dient te leiden tot een veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten. Voor zover het middel stelt dat ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag voor belanghebbende geen aanleiding bestond tot een specificatie van de in aftrek gebrachte belasting, ziet het eraan voorbij dat de behandeling van het bezwaar wel een dergelijke aanleiding vormde.
3.4. Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 22 januari 1997 vastgesteld door de raadsheer Van der Linde als voorzitter en de raadsheren De Moor, Van der Putt-Lauwers Van Brunschot en Meij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het penbaar uitgesproken.