ECLI:NL:HR:1997:AA2260

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 september 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30225
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Urlings
  • F. Fleers
  • M. Pos
  • A. Beukenhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting en waardering van onroerende zaken

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die betrekking heeft op een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting. De naheffingsaanslag, opgelegd terzake van de verkrijging van een onroerende zaak, bedroeg ƒ 24.900,-- aan enkelvoudige belasting en ƒ 6.225,-- aan verhoging. Na bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, maar met volledige kwijtschelding van de verhoging. Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd tot ƒ 21.360,-- aan enkelvoudige belasting.

Belanghebbende heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën heeft het cassatieberoep bestreden. In cassatie is vastgesteld dat belanghebbende in 1986 een aantal onroerende zaken heeft gekocht, waaronder een oude houtzaagmolen. De kadastrale gegevens geven aan dat de grond eigendom is van de gemeente, en er is een zakelijk recht gevestigd dat het gebruik van de onroerende zaken beperkt. De koopprijs was ƒ 50.000,--, maar eerdere verkooppogingen waren mislukt, en de waarde werd door deskundigen op ƒ 453.000,-- getaxeerd.

Het Hof heeft geoordeeld dat de waarde in het economische verkeer ten tijde van de akte op ƒ 400.000,-- kan worden gesteld, maar belanghebbende betwist dit oordeel, stellende dat het Hof onvoldoende rekening heeft gehouden met de slechte vooruitzichten in de houthandel. De Hoge Raad oordeelt dat de waardering van bewijsmiddelen voorbehouden is aan het Hof, en dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk is. De Hoge Raad verwerpt het beroep en acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 14 maart 1994 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de overdrachtstbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is terzake van de verkrijging van een onroerende zaak een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 24.900,-- aan enkelvoudige belasting en ƒ 6.225,-- aan verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd, met het besluit volledige kwijtschelding van de verhoging te verlenen. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft vernietigd en de naheffingsaanslag heeft verminderd tot een bedrag van ƒ 21.360,-- aan enkelvoudige belasting. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij ver toogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de klacht 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: 3.1.1. Bij akte van 18 november 1986 heeft belanghebbende een aantal onroerende zaken in Q gekocht en in eigendom verkregen, waaronder een oude hout zaagmolen. Volgens de kadastrale gegevens is de grond - 35,16 are - eigendom van de gemeente. Vóór 1838 is op die onroerende zaken ten laste van de gemeente een zakelijk recht gevestigd dat in de stukken wordt aangeduid als een "erfrecht voor niet" mits het complex "tot zaeghneeringhe gebruikt wordt". De koopprijs bedroeg volgens de akte ƒ 50.000,--. 3.1.2. Eerdere pogingen van de verkoper om de onroerende zaak aan een ander te verkopen zijn op niets uitgelopen. Een door hem ingeschakelde makelaar heeft in 1985 geadviseerd een vraagprijs van ƒ 400.000,-- te hanteren, waarbij uitgangspunten waren dat het om eigen grond ging en om verkoop aan een gegadigde die het oogmerk had de exploitatie op (vrij wel) gelijke wijze voort te zetten. De deskundige van de Inspecteur heeft de waarde per overdrachtsdatum getaxeerd op ƒ 453.000,--. Voor de onroerendgoedbelastingen zijn de zaken, inclusief een voor ƒ 310.000,-- gebouwde nieuwe loods en naar de peildatum van 1 januari 1987 getaxeerd op ƒ 679.000,--. 3.2. Het Hof heeft op basis van de oordelen van de onder 3.1.2 bedoelde makelaar en deskundige, ge oordeeld dat de waarde in het economische verkeer ten tijde van het opmaken van de akte in goede justitie kan worden gesteld op ƒ 400.000,--. De klacht komt erop neer dat het Hof, nu de onroerende zaken slechts voor de houthandel mogen worden gebruikt, ten onrechte geen betekenis heeft toegekend aan de slechte vooruitzichten in de houthandel en zijn oordeel heeft gebaseerd op de oordelen van de makelaar en deskundige, die deze beperking en vooruitzichten niet of te weinig in aanmerking hebben genomen. 3.3. De klacht kan niet tot cassatie leiden, nu de waardering van de bewijsmiddelen is voorbehouden aan het Hof als rechter die over de feiten oordeelt. In aanmerking genomen dat de bedoelde makelaar en deskundige blijkens de uitspraak van het Hof en de stukken van het geding rekening hebben gehouden met de onduidelijke juridische situatie betreffende het op de onroerende zaken verkregen recht, waaruit de door belanghebbende bedoelde beperking in gebruiksmogelijkheden zou voortvloeien, is 's Hofs oordeel ook niet onbegrijpelijk. Het behoefde geen nadere motivering.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 24 september 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter en de raadsheren Urlings, Fleers, Pos en Beukenhorst in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Barendse, en op die datum in het openbaar uitgesproken.