ECLI:NL:HR:1997:AA2237

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 augustus 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
32431
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • Van der Linde
  • Bellaart
  • De Moor
  • Van der Putt-Lauwers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen naheffingsaanslag omzetbelasting door X B.V.

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 29 mei 1996. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak van 1 januari 1990 tot en met 31 december 1992, waarbij een aanslag van ƒ 277.500,-- was opgelegd. Na bezwaar van de belanghebbende heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, maar het Hof heeft deze uitspraak vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd tot ƒ 140.506,--. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.

Belanghebbende heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën heeft zich in een vertoogschrift gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep, maar heeft het cassatieberoep verder bestreden.

De Hoge Raad heeft het middel van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de bewerkingen aan de grond aan de b-straat zodanig waren dat er sprake was van vervaardigde grond in de zin van artikel 11, lid 1, letter a, van de Wet op de omzetbelasting 1968. Dit oordeel houdt in dat de grond als bouwterrein moet worden aangemerkt, ongeacht of de voorzieningen tegen de wil van de verkoper zijn getroffen. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep verworpen.

Dit arrest is op 29 augustus 1997 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter en de raadsheren Van der Linde, Bellaart, De Moor en Van der Putt-Lauwers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 29 mei 1996 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1990 tot en met 31 december 1992 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 277.500,--, zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft vernietigd en de naheffingsaanslag heeft verminderd tot ƒ 140.506,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak
beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift zich gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad voor wat betreft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep en heeft voor het overige het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van het middel van cassatie Het Hof heeft geoordeeld dat de bewerkingen aan de grond aan de b-straat zodanig waren dat er sprake is van vervaardigde grond in de zin van artikel 11, lid 1, letter a, van de Wet op de omzetbelasting 1968, in welk oordeel kennelijk ligt besloten dat de grond een bouwterrein was, en heeft daarbij overwogen dat de omstandigheid dat het aanleggen van de bouwput en het slaan van de heipalen tegen de wil van belang hebbende is geschied van geen belang is. Het middel, dat zich tegen deze overweging richt, kan niet tot cassatie leiden, aangezien het feit dat op het moment van de levering voorzieningen als hiervoor genoemd zijn getroffen, meebrengt dat de levering van de desbetreffende grond moet worden aangemerkt als de levering van een bouwterrein. Daarbij is, zoals het Hof terecht heeft overwogen, van geen belang of deze voorzieningen zijn getroffen tegen de wil van de verkoper.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 29 augustus 1997 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter en de raadsheren Van der Linde, Bellaart, De Moor en Van der Putt-Lauwers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 29 mei 1996 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1990 tot en met 31 december 1992 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 277.500,--, zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft vernietigd en de naheffingsaanslag heeft verminderd tot ƒ 140.506,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift zich gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad voor wat betreft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep en heeft voor het overige het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van het middel van cassatie Het Hof heeft geoordeeld dat de bewerkingen aan de grond aan de b-straat zodanig waren dat er sprake is van vervaardigde grond in de zin van artikel 11, lid 1, letter a, van de Wet op de omzetbelasting 1968, in welk oordeel kennelijk ligt besloten dat de grond een bouwterrein was, en heeft daarbij overwogen dat de omstandigheid dat het aanleggen van de bouwput en het slaan van de heipalen tegen de wil van belang hebbende is geschied van geen belang is. Het middel, dat zich tegen deze overweging richt, kan niet tot cassatie leiden, aangezien het feit dat op het moment van de levering voorzieningen als hiervoor genoemd zijn getroffen, meebrengt dat de levering van de desbetreffende grond moet worden aangemerkt als de levering van een bouwterrein. Daarbij is, zoals het Hof terecht heeft overwogen, van geen belang of deze voorzieningen zijn getroffen tegen de wil van de verkoper.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 29 augustus 1997 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter en de raadsheren Van der Linde, Bellaart, De Moor en Van der Putt-Lauwers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.